De geluiden in de buurt van haar bergplaats veranderden. Het meisje hoorde het gebonk van beweging en de stemmen klonken opgewonden. Ze boog zich in de sluier van licht en legde haar wang tegen het koele hout van een van de vaten. Met één oog keek ze naar het dek.
Benen en schoenen en zomen van petticoats. De uiteinden van papieren slingers die alle kanten op woeien. Sluwe meeuwen speurden het dek af naar stukjes brood.
De enorme boot gaf een ruk en gromde lang en laag. Diep vanuit zijn binnenste waarde een trilling door het houten dek en door de vingertoppen van het meisje. Er was een ogenblik van spanning. Ze hield de adem in en hield zich in evenwicht door haar handen plat naast zich te zetten. Daarna maakte de boot zich met een ruk los van de kade. De hoorn loeide, er klonk een golf van gejuich en mensen riepen‘Bon voyage’. Ze waren onderweg.
Het was avond toen ze in Londen arriveerden. De duisternis hing dicht en zwaar in de plooien van de straten toen ze van het station naar de rivier gingen. Het kleine meisje was moe – Eliza moest haar wakker maken toen ze op hun bestemming waren – maar ze klaagde niet. Ze hield Eliza’s hand vast en volgde het tikken van haar hakken op de voet.
Die avond aten ze samen soep met brood op hun kamer. Ze waren allebei moe van de reis en er werd weinig gesproken. Ze bekeken elkaar alleen maar een tikje nieuwsgierig over hun lepel. Het meisje vroeg één keer naar haar moeder en vader, maar Eliza zei alleen maar dat die aan het eind van de reis zouden wachten. Het was een leugen, maar ze vond dat het niet anders kon. Er was tijd nodig om te beslissen hoe ze haar het nieuws over de dood van Rose en Nathaniel het best kon vertellen.
Na het eten viel Ivory snel in slaap op het enige bed van de kamer en Eliza zat in een stoel bij het raam. Beurtelings hield ze een oogje op de donkere straat met al zijn bedrijvigheid en het slapende meisje, dat iets bewoog onder het laken. Naarmate de tijd verstreek, schoof Eliza dichter naar het kind toe om haar gezichtje van steeds kleinere afstand te observeren, net zo lang tot ze uiteindelijk voorzichtig op haar knieën naast het bed zakte, zo dichtbij dat ze de ademhaling van het meisje in haar haar voelde en de kleine sproetjes op het slapende gezicht kon tellen. En wat was dat een volmaakt gezichtje, wat waren die ivoorkleurige huid en lippen als een rozenknopje schitterend. Eliza besefte dat dit hetzelfde gezicht met dezelfde wijze uitdrukking was dat ze had gadegeslagen tijdens haar eerste levensdagen. Het gezicht dat ze sindsdien zo dikwijls, elke nacht, in haar dromen had gezien.
Op dat moment werd ze overvallen door een drang, een behoefte – waarschijnlijk was het liefde – die zo sterk was dat haar hele wezen met zekerheid werd doortrokken. Het was alsof haar eigen lichaam het kind waaraan ze het leven had geschonken net zo makkelijk herkende als haar eigen hand, haar eigen gezicht in de spiegel en haar eigen stem in het donker. Eliza ging zo voorzichtig als ze kon op het bed liggen en krulde haar lichaam zo dat het slapende meisje in haar holte lag. Ze was thuis.
Pas toen de kaars laag brandde en de kamer in duisternis was gehuld, deed ze eindelijk haar ogen dicht. En terwijl Eliza op de rand van de slaap balanceerde, met die zachte, ritmische ademhaling naast haar, werd ze getransporteerd naar een andere tijd en een andere kamer op maar een paar kilometer afstand, waar ze als meisje had geslapen, opgekruld tegen het warme lijf van haar broer Sammy.
Op de dag waarop het schip zou vertrekken, gingen Eliza en het meisje vroeg op pad om benodigdheden in te slaan. Eliza kocht een paar kleren, een haarborstel en een koffertje waarin ze die kon verpakken. Dat was precies groot genoeg voor een kind om te dragen en Ivory was er verguld mee. Ze hield het stevig vast toen Eliza met haar door de drukke haven liep. Alom was activiteit en lawaai: gillende locomotieven, dikke wolken stoom en hijskranen die kinderwagens, fietsen en grammofoons aan boord tilden. Ivory moest lachen toen ze een rij blatende geiten en schapen passeerden die in het ruim van het schip werden gedreven. Ze droeg het mooiste van de twee jurkjes die Eliza voor haar had gekocht en leek precies op het rijke kleine meisje dat mee is gekomen om haar tante voor de lange zeereis uit te zwaaien. Toen ze bij de loopplank kwamen, gaf Eliza haar boordpas aan de officier.
‘Welkom aan boord, mevrouw,’ zei hij met een knikje zodat zijn uniformpet op en neer wipte.
Eliza knikte terug. ‘Het is me een waar genoegen om de overtocht op dit prachtschip van u te hebben geboekt,’ zei ze. ‘Mijn nicht is buiten zichzelf van opwinding voor haar tante. Ze heeft zelfs haar speelkoffertje meegenomen.’
‘Hou je dan zo van grote schepen, kleine juffrouw?’ De officier keek omlaag naar Ivory, die knikte en lief glimlachte, maar niets zei, zoals Eliza haar had opgedragen.