Ze bedankte mijn moeder dat ze haar wilde ontvangen en vertelde dat ze Engeland ging verlaten en pas over een paar jaar terug zou komen. Ik weet nog dat ze heel graag naar boven wilde om het kamertje te zien waar ze vroeger had gewoond, een afschuwelijk hokje helemaal boven. Het was er koud, de haard deed het nooit, en het was donker omdat er geen ramen in zaten. Maar zij zei dat het vanwege de goeie ouwe tijd was.
Toevallig had mama geen huurder, omdat er een akelige ruzie was geweest over kostgeld dat hij schuldig was, dus die dame mocht haar gang gaan. Ma zei dat ze maar naar boven moest gaan en alle tijd moest nemen; ze zette zelfs water op. Dat was allemaal niets voor mijn moeder.
Ze keek haar na toen ze de trap op ging en daarna gebaarde ze vlug naar mij. Ga achter haar aan, zei ma, en zorg ervoor dat ze niet meteen weer beneden komt. Ik was gewend aan mijn moeders instructies en de straf als ik ongehoorzaam was, dus gehoorzaamde ik en volgde de dame naar boven.
Toen ik op de overloop was, zag ik de deur van de kamer achter haar dichtgaan. Ik had kunnen blijven zitten waar ik zat om ervoor te zorgen dat ze niet een-twee-drie weer naar beneden ging, maar ik was nieuwsgierig. Ik had geen flauw idee waarom ze de deur had dichtgedaan. Zoals ik al zei, er zaten geen ramen in die kamer en alleen via de deur viel er licht naar binnen.
Onder aan de deur hadden de ratten een gat geknaagd, dus ging ik plat op mijn buik liggen loeren. Ik zag dat ze midden in de kamer om zich heen stond te kijken, en daarna liep ze naar de oude, kapotte haard. Ze ging op de rand zitten, stak haar arm omhoog en het leek wel alsof ze een eeuwigheid zo bleef zitten. Uiteindelijk trok ze haar arm weer terug en toen had ze een aardewerk potje in haar hand. Ik moest een geluid hebben gemaakt – zo verbaasd was ik – want ze keek met grote ogen op. Ik hield de adem in en na een poosje richtte ze haar aandacht weer op die pot; ze hield hem bij haar oor en schudde er een beetje mee. Ik zag aan haar gezicht dat ze blij was met wat ze hoorde. Daarna stopte ze hem in een speciale zak die ze op de een of andere manier in haar jurk had genaaid en liep weer naar de deur.
Ik haastte me naar beneden om mijn moeder te vertellen dat ze eraan kwam. Tot mijn verbazing zag ik mijn broertje Tom bij de deur staan hijgen alsof hij hard gelopen had, maar ik had geen tijd om te vragen waar hij was geweest. Ma hield de trap in de gaten, dus deed ik het ook. De dame kwam naar beneden en bedankte mijn moeder dat ze de kamer had mogen zien. Ze kon helaas niet blijven voor een kop thee, want ze had haast.
Toen ze beneden kwam, zag ik een man in de schaduw naast de trap staan. Een man met een raar brilletje van het type dat geen pootjes heeft, alleen een klemmetje voor op de neus. Hij had een spons in zijn hand en toen ze de onderste trede had bereikt, drukte hij die tegen haar neus en zakte ze in elkaar. Ze zeeg meteen in zijn armen ineen. Ik moest een schreeuw hebben geslaakt, want ma gaf me een klap in mijn gezicht.
De man sloeg geen acht op mij en sleepte de dame naar de deur. Met papa’s hulp tilde hij haar in het rijtuig. Daarna knikte hij naar mijn moeder, haalde hij een envelop uit zijn borstzak en weg waren ze.
Later kreeg ik nog een draai om mijn oren toen ik mijn moeder alles vertelde wat ik had gezien. Waarom heb je me dat niet eerder gezegd, dom wicht, zei ze. Het kan wel kostbaar zijn geweest; dat hadden wij kunnen krijgen voor de moeite. Ik kon maar beter voor me houden dat de man van de zwarte paarden haar al dik voor de dame had betaald. Wat mijn moeder betrof, kon je nooit genoeg geld hebben.
Ik heb die dame nooit meer gezien en ik weet ook niet wat er van haar is geworden nadat ze bij ons was weggehaald. Er gebeurde altijd zo veel in onze bocht van de rivier, dingen die je maar beter kon vergeten.
Ik weet niet of u iets aan deze brief hebt voor uw onderzoek, maar mijn Nancy zei dat ik het net zo goed aan u kon vertellen, dus dat heb ik maar gedaan. Ik hoop dat u vindt wat u zoekt.
Hoogachtend,
Mej. Harriet Swindell
45
Brisbane, Australië, 1976
De Fairyland Lustre-vaas was altijd haar favoriet geweest. Nell had hem tien jaar daarvoor in een kraampje op een rommelmarkt gevonden. Elke ervaren antiekhandelaar weet dat alles zijn prijs heeft, maar de Fairyland Lustre-vaas was anders. Het zat ’m niet in de materiële waarde, al was die vrij hoog, het ging erom wat hij vertegenwoordigde: het was voor het eerst dat Nell in een onwaarschijnlijke omgeving op goud was gestuit.
En net als een gouddelver die zijn eerste goudklompje bewaart, al vindt hij andere van grotere waarde, had Nell nooit afstand van de vaas willen doen. Dus bewaarde ze hem verpakt in een handdoek en veilig weggeborgen in een donker hoekje boven in haar linnenkast. Af en toe haalde ze hem tevoorschijn om hem uit te pakken en te bekijken. De schoonheid – de donkergroene bladeren die op de zijkant waren geschilderd, de gouddraad die door het ontwerp liep, de jugenstil-elfjes die zich tussen de bladeren ophielden – konden haar rillingen bezorgen.