‘Weet je wie ik ben?’ vroeg Eliza.
Het kleine meisje knikte. ‘Jij bent de Schrijfster.’
Eliza glimlachte een beetje.
Het meisje hield haar hoofd schuin. Haar lange vlecht viel over haar schouder. ‘Waarom ben je verdrietig?’
‘Omdat ik afscheid neem.’
‘Waarvan?’
‘Van mijn tuin. Van mijn oude leven.’ De ogen van het meisje hadden een intensiteit die Eliza betoverend vond. ‘Ik ga op avontuur. Hou je van avonturen?’
Het meisje knikte. ‘Ik ga gauw ook op avontuur, met papa en mama. We gaan naar New York op een heel groot schip, nog groter dan dat van kapitein Ahab.’
‘New York?’ Eliza’s stem haperde. Kon het zijn dat het meisje nog niets van de dood van haar ouders wist?
‘We varen over de zee en grootmoeder en grootvader gaan niet mee. Ook dat vreselijke kapotte popje niet.’
Was dat het moment geweest? Was dat het ogenblik vanwaar er geen terugkeer mogelijk was, toen Eliza de ernstige ogen zag van een klein meisje dat niet wist dat haar ouders dood waren en een leven voor de boeg had met tante Adeline en oom Linus als voogd?
Toen Eliza later op dat moment terugblikte, leek het alsof er geen beslissing was genomen, alsof de beslissing al voor haar was genomen. Door een of ander merkwaardig alchemistisch proces, had Eliza direct met grote zekerheid geweten dat het kind niet op Blackhurst aan haar lot overgelaten mocht worden. Ze stak haar hand uit en zag hem naar het meisje uitreiken alsof hij precies wist wat hem te doen stond. Ze klemde haar lippen op elkaar en vond haar stem terug. ‘Ik heb al over je avontuur gehoord. Ze hebben me zelfs gestuurd om je te halen.’ De woorden kwamen vanzelf, alsof ze deel uitmaakten van een plan dat allang bestond, alsof ze de waarheid waren. ‘Ik ga je een eindje op weg brengen.’
Het meisje knipperde met de ogen.
‘Het is al goed, hoor,’ zei Eliza. ‘Kom, geef me maar een hand. We nemen een geheim paadje dat niemand kent behalve wij.’
‘Waar wij heen gaan, is mijn mama daar?’
‘Ja,’ zei Eliza zonder een spier te vertrekken. ‘Je mama zal er zijn.’
Het meisje dacht er even over na en knikte goedkeurend. Ze had een puntig kinnetje met een kuiltje. ‘Ik moet mijn boek meenemen.’
‘Natuurlijk. Kom maar, we moeten opschieten. We mogen niet te laat komen.’
Ze nam het kleine meisje bij de hand en voerde haar door de doolhof naar de open plek met de koperen ring. Ze vergat een oude belofte en koos de enige route naar het dorp waarvan ze wist dat ze gespaard zouden blijven voor nieuwsgierige blikken.
Adeline had het gevoel alsof ze gek zou worden. De middag was al half verstreken voordat er alarm werd geslagen. Daisy – dat domme wicht – had geklopt op de deur van haar boudoir, was gestruikeld over haar woorden, had schaapachtig geschuifeld en gevraagd of mevrouw juffrouw Ivory misschien had gezien.
Haar kleindochter zwierf graag rond, dus Adeline was eerst geïrriteerd geweest. Het was net iets voor dat akelige meisje om zo’n tijdstip uit te kiezen: juist vandaag, nadat ze haar lieveling Rose aan de aarde had toevertrouwd, moest er een zoektocht op touw worden gezet. Adeline kon wel gillen.
De bedienden waren ingeschakeld om alle hoeken en gaten van het huis te doorzoeken, maar dat had niets opgeleverd. Toen er een uur vruchteloos was gezocht, zag Adeline zich gedwongen de mogelijkheid te overwegen dat Ivory verder van huis was gezworven. Adeline en ook Rose hadden het meisje gewaarschuwd voor het strand en andere stukken van het landgoed, maar Ivory was minder gehoorzaam dan Rose. Ivory had een eigen willetje, een betreurenswaardig trekje dat Rose had gecultiveerd door haar niet te straffen. Maar Adeline was minder zachtzinnig en wanneer ze het meisje hadden gevonden, zou ze hardvochtig op haar fouten worden gewezen. Ze zou niet meer zo schaamteloos ongehoorzaam zijn.
‘Neem me niet kwalijk, mevrouw.’
Adeline draaide zich met een ruk om en haar rokken ruisten. Het was Daisy, eindelijk terug van haar tocht naar het strand.
‘Nou? Waar zit ze?’ vroeg Adeline.
‘Ik heb haar niet gevonden, mevrouw.’
‘Heb je overal gekeken? Bij de zwarte rots? In de heuvels?’
‘O nee, mevrouw. Ik ben niet bij de zwarte rots geweest.’
‘Waarom niet in hemelsnaam?’
‘Die is zo groot en glibberig en…’ Het malle gezicht van het meisje werd zo rood als een rijpe perzik. ‘Ze zeggen dat die grote rots behekst is.’
Adelines handen jeukten om het gezicht van het meisje bont en blauw te slaan. Had ze nu maar gewoon de instructies gevolgd en ervoor gezorgd dat het meisje in bed was gebleven! Daisy was ongetwijfeld weggeglipt om met de nieuwe bediende in de keuken te praten… Maar het had geen zin Daisy te straffen. Nog niet althans. Dat zou de indruk wekken dat Adeline verkeerde prioriteiten had.