Eliza keek op haar kleine vestzakhorloge. Er was nog net tijd voor een laatste bezoekje aan de verborgen tuin. Ze had die tot het laatst bewaard en bewust de tijd die ze daar kon doorbrengen beperkt uit angst dat ze zich niet meer zou kunnen losmaken als ze er te lang zou blijven. De wortels van haar voeten reikten zo diep in de aarde van de tuin dat het bijna niet voor te stellen was dat het leven door kon gaan wanneer zij was ontworteld.
Maar zo zou het wel zijn, zo moest het zijn.
Eliza liep langs de achterzijde de kant van het hek in de zuidmuur op. Waar ooit het hek was geweest, was nu een open gat in de muur en in de grond en een stapel grote blokken zandsteen klaar voor gebruik.
Het was gedurende de week gebeurd. Eliza was aan het wieden toen ze werd verrast door een stel potige werklui die via het hekje aan de voorkant naar binnen kwamen. Eerst dacht ze dat ze verdwaald waren en daarna besefte ze hoe absurd dat idee was. Mensen kwamen niet per ongeluk bij het huisje.
‘Lady Mountrachet heeft ons gestuurd,’ zei de grootste van de twee.
Eliza stond op en veegde haar handen aan haar rok af. Ze zei niets en wachtte tot ze verder zouden gaan.
‘Ze zegt dat dit hek nodig weg moet.’
‘O ja?’ zei Eliza. ‘Raar, daar heeft het hek nog nooit iets over gezegd.’
De kleinste grinnikte. De grootste keek schaapachtig.
‘En waarom wordt het hek weggehaald?’ vroeg Eliza. ‘Komt er een ander voor in de plaats?’
‘We moeten het gat dichtmetselen,’ zei de grootste. ‘Lady Mountrachet zegt dat er geen toegang vanuit het huisje meer nodig zal zijn. We moeten een kuil graven voor een nieuwe fundering.’
Natuurlijk. Eliza had wel kunnen verwachten dat er na haar tocht door de doolhof van veertien dagen daarvoor repercussies zouden volgen. Toen alles vier jaar daarvoor was besloten en beklonken, waren de regels duidelijk gesteld. Mary had geld gekregen om een nieuw leven in Polperro te beginnen en Eliza was verboden van de verborgen tuin door de doolhof te gaan. Maar uiteindelijk had ze de verleiding niet kunnen weerstaan.
Het was maar goed dat Eliza niet lang meer in het huisje zou wonen. Zonder toegang tot haar tuin dacht ze dat ze het leven op Blackhurst niet zou kunnen verdragen. Zeker niet nu Rose dood was.
Ze stapte over het puin waar het hek ooit had gestaan en liep om de rand van de kuil de verborgen tuin in. De geur van jasmijn was sterk, die van de appelbloesem ook. De takken van de blauweregen hadden zich boven de tuin verspreid en zichzelf samengevlochten tot een groen baldakijn.
Ze wist dat Davies een oogje in het zeil zou houden, maar het zou niet meer hetzelfde zijn. Hij had zelf genoeg te doen en de tuin had zo veel tijd en liefde van haar gevergd. ‘Wat zal er van je worden?’ vroeg Eliza zacht.
Ze keek naar de appelboom en voelde een pijnscheut in haar borst, alsof een deel van haar hart werd verwijderd. Ze herinnerde zich de dag waarop zij en Rose de boom hadden geplant. Toen hadden ze zo veel hoop en vertrouwen gekoesterd dat alles goed zou komen. Eliza durfde er amper bij stil te staan dat Rose niet meer in deze wereld was.
Eliza’s oog viel ergens op. Er stak een stukje stof onder uit het bladerdak van de appelboom. Was ze hier bij het laatste bezoek soms een zakdoek vergeten? Ze hurkte en tilde de bladeren op.
Er lag een meisje, Rose’ dochtertje, diep in slaap op het gras.
Alsof ze door een zesde zintuig werd gewaarschuwd, bewoog het meisje zich. Ze knipperde tot ze Eliza met grote ogen aankeek.
Ze schrok niet en gedroeg zich evenmin zoals je zou verwachten van een kind dat door een volwassene die het niet goed kent wordt verrast. Ze glimlachte ontspannen. Daarna geeuwde ze en vervolgens kwam ze onder de tak vandaan.
‘Hallo,’ zei ze toen ze voor Eliza stond.
Eliza keek haar aan, aangenaam verrast omdat het meisje alle verstikkende fatsoenregels aan haar laars lapte. ‘Wat doe je hier?’
‘Lezen.’
Eliza trok haar wenkbrauwen op want het meisje was pas vier. ‘Kun je al lezen?’
Er was een korte aarzeling en toen knikte ze.
‘Laat eens zien.’
Het meisje liet zich op handen en voeten zakken, verdween onder de tak van de appelboom en kwam terug met haar eigen exemplaar van Eliza’s sprookjesboek, het exemplaar dat ze zelf door de doolhof naar Rose had gebracht. Ze sloeg het boek open en begon aan een perfecte weergave van ‘De ogen van het oude vrouwtje’, terwijl ze ernstig met haar vinger de regels volgde.
Eliza moest een glimlach onderdrukken toen ze zag dat de vinger en haar stem niet gelijk opgingen en ze moest denken aan haar eigen vermogen om lievelingsverhalen uit haar hoofd te leren toen ze klein was. ‘En waarom ben je hier?’ vroeg ze.
He meisje stopte met lezen. ‘Ze zijn allemaal weg. Ik zag ze uit het raam, allemaal glimmende zwarte rijtuigen die over de oprijlaan reden als een rij drukke mieren. Ik wilde niet alleen in huis zijn, dus ben ik hierheen gegaan. Ik vind het hier het allerheerlijkst, in jouw tuin.’ Ze keek naar de grond. Ze wist dat ze een regel had overtreden.