‘Wat niet weet?’ schokschouderde ze.
‘Van meneer en mevrouw Walker… de trein uit Schotland.’
Eliza knikte. ‘Ze zijn momenteel in Schotland. Ze komen morgen terug.’
Williams lippen vormden een somber trekje. ‘Ze worden nog steeds morgen terug verwacht, juffrouw Eliza, maar niet zoals je denkt. Hij zuchtte hoofdschuddend. ‘Iedereen in het dorp heeft het erover; het staat in de kranten. Dat niemand het jou heeft verteld. Ik zou zelf wel gekomen zijn, alleen…’ Hij pakte haar handen vast, het was een onverwacht gebaar, en een gebaar dat haar hart harder liet kloppen dan alle vertoon van onverwachte emotie bij elkaar. ‘Er is een ongeluk gebeurd, juffrouw Eliza. Er is een trein op een andere gebotst. Een deel van de passagiers, meneer en mevrouw Walker…’ Hij zuchtte en keek haar aan. ‘Ik ben bang dat ze allebei om het leven zijn gekomen, juffrouw Eliza. Ergens in het noorden in een plaats die Ais Gill heet.’
Hij praatte verder, maar Eliza hoorde hem al niet meer. In haar hoofd spreidde zich een schel rood licht over alles uit, zodat alle zintuiglijke indrukken, alle lawaai en alle gedachten werden buitengesloten. Ze deed haar ogen dicht en stortte blindelings in een diepe, bodemloze schacht.
Adeline kreeg nog amper adem. Rouw zo dik als zwarte, kleverige teer vulde haar longen. Het nieuws was dinsdagavond laat telefonisch gekomen. Linus had zich in de donkere kamer opgesloten, dus was Daisy gestuurd om lady Mountrachet naar de telefoon in de huiskamer te roepen. Aan de andere kant van de lijn was een politieagent en met een stem die sputterde door de vele kilometers telefoonverbinding tussen Cornwall en Schotland, deelde hij zijn verpletterende klap uit.
Adeline had een flauwte gekregen, althans ze nam aan dat dit het geval moest zijn geweest, want het volgende dat ze zich herinnerde, was dat ze in bed wakker werd met een enorm gewicht op haar borst. Er was een fractie van een seconde verwarring, toen keerde haar geheugen weer terug en kwam de nachtmerrie opnieuw tot leven.
Het was maar goed dat er een begrafenis te regelen was, dat er procedures gevolgd moesten worden, anders was Adeline die tijd misschien nooit te boven gekomen. Want ongeacht het feit dat haar hart zo was uitgehold, dat er slechts een droge en waardeloze huls over was, er werden bepaalde dingen van haar verwacht. Men mocht niet merken dat ze haar verantwoordelijkheden als rouwende moeder schuwde. Dat was ze wel aan Rose verplicht, aan haar allerliefste Rose.
Godzijdank werd dat kind uit de buurt gehouden. Ivory zou eigenlijk met Rose en Nathaniel mee zijn gegaan, maar was op de valreep thuisgelaten omdat ze net kou had gevat. Had zij ook maar in die trein gezeten en was zij ook maar aan haar eind gekomen in die duistere nacht. Voor Adeline zou dat één zorg minder zijn geweest. Want wat moest zij nu met dat kind? Het laatste waarop ze zat te wachten was een levende herinnering aan het feit dat Rose dood was.
En toch, wat de buitenwereld betrof, was het kind Rose’ nageslacht en Adeline haar liefhebbende grootmoeder. Zodoende moest Adeline ervoor zorgen dat de schijn werd opgehouden. Het zou wel moeilijk worden, maar ze zou zich toeleggen op de opvoeding van het kind en haar tot het evenbeeld van Rose kneden. Er zou niet meer zo’n slappe hand aan te pas komen als bij Rose en Nathaniel. Het meisje zou worden gebroken en opnieuw gevormd.
Maar niet nu, daarvoor miste Adeline de kracht. Ze was er nog niet eens aan toegekomen het kind over de tragedie in te lichten; haar eigen verdriet was nog te hevig, men kon niet van haar verwachten dat ze anderen ging troosten. In plaats daarvan zou ze haar aandacht richten op een taak waarmee ze zich meer vertrouwd voelde.
‘Daisy.’ Haar stem klonk rauw. ‘Haal eens wat schrijfpapier. Ik moet een lijst maken.’
Terwijl Daisy zich het schemerige vertrek uit haastte, begon Adeline alvast aan een mentaal lijstje. Natuurlijk moesten de Churchills worden gevraagd, lord en lady Huxley. De Astors, de Heusers… Nathaniels familie zou ze later wel inlichten. De Heer mocht weten dat Adeline de kracht miste om dat slag bij de begrafenis van Rose te betrekken.
Ze staarde uit het raam naar de inham. De rij bomen, de zee daarachter, die zich eindeloos eindeloos eindeloos uitstrekte.
Ze dwong haar blik niet naar links te dwalen. Het huisje was niet te zien, maar weten dat het er stond was voldoende. De afschuwelijke aantrekkingskracht liet zich gelden en bezorgde Adeline de rillingen.
Eén ding was zeker. Eliza zou niets horen voordat de begrafenis achter de rug was. Er was geen sprake van dat Adeline dat meisje levend en wel wilde zien terwijl Rose dood was.
Drie dagen later, toen Adeline en Linus en de bedienden zich verzamelden op de begraafplaats aan de uiterste rand van het landgoed, liep Eliza voor het laatst om haar huisje. Ze had al een kist vooruitgestuurd naar de haven zodat ze weinig te dragen had. Alleen maar een reisvalies met haar aantekenboek en een aantal persoonlijke dingen. De trein vertrok om twaalf uur ’s middags uit Tregenna, en Davies, die een zending nieuwe planten van de trein uit Londen moest afhalen, had aangeboden haar naar het station te brengen. Davies was de enige aan wie ze had verteld dat ze wegging.