Het kamermeisje volgde het meisje naar binnen en ging op een kussen bij het vuur zitten. Langs de muren van de kamer lagen dieren – damherten en reekalfjes – vredig op rieten matten te slapen.
Het meisje van het huisje bracht een kom warme, dikke soep voor het kamermeisje en ging rustig zitten weven terwijl haar gast at. Het vuur knetterde en de warmte maakte het kamermeisje erg slaperig. Haar verlangen om te sluimeren was zo sterk, dat ze haar opdracht vergeten zou zijn als het meisje van het huisje niet had gevraagd: ‘Je bent hier heel welkom, vreemdeling, maar mag ik vragen wat het doel van je bezoek is?’
‘Ik ben gestuurd door de koningin van het land,’ zei het kamermeisje. ‘Ze wil je hulp bij het genezen van haar dochter, die een zwakke gezondheid heeft.’
De vogels van het woud zongen wel eens over het reilen en zeilen van het land, dus wist het meisje van de mooie, lieve prinses die binnen de kasteelmuren woonde. ‘Natuurlijk,’ zei het meisje, ‘zal ik doen wat in mijn vermogen ligt, hoewel ik me niet kan voorstellen waarom de koningin mij moet hebben, want ik weet niet hoe ik mensen moet genezen.’
Het kamermeisje schudde haar hoofd. ‘Dat wordt ook niet van je verwacht. De koningin heeft me gestuurd om iets te halen wat jij hier herbergt. Een voorwerp met de macht om zijn eigenaars hartenwens te vervullen.’
Toen begreep het meisje dat het kamermeisje het Gouden Ei bedoelde. Ze schudde verdrietig haar hoofd. ‘Ik wil alles doen om de prinses te helpen, behalve datgene wat je me vraagt. De bescherming van het Gouden Ei is mijn geboorterecht en iets belangrijkers bestaat er niet. Je mag hier vannacht blijven als onderdak tegen de kou en de eenzaamheid van de bossen, maar morgen moet je terug naar de koningin om te zeggen dat ik het Gouden Ei niet mag afstaan.’
De volgende dag vertrok het kamermeisje weer naar het kasteel. Ze reisde drie dagen en nachten tot ze eindelijk weer bij het kasteel was, waar de koningin haar opwachtte.
‘Waar is het Gouden Ei?’ vroeg de koningin met een blik op de lege handen van het kamermeisje.
‘Mijn opdracht is mislukt,’ zei het kamermeisje. ‘Want helaas wilde het meisje van het huisje niet van haar geboorterecht scheiden.’
De koningin richtte zich in haar volle lengte op en haar gezicht liep rood aan. Ze was er niet aan gewend haar verlangens gedwarsboomd te zien. ‘Je gaat weer terug,’ zei ze, wijzend met een vinger met een lange nagel, ‘en je zegt tegen het meisje dat het haar plicht is het koninkrijk te dienen. Als ze weigert, laat ik haar in steen veranderen en mag ze tot in alle eeuwigheid op de binnenplaats van het kasteel staan.’
Zodoende reisde het kamermeisje nogmaals drie dagen en nachten in oostelijke richting, tot ze weer voor de deur van het verborgen huisje stond. Ze klopte aan en werd hartelijk door het meisje begroet, binnengelaten en voorzien van een kom soep. Opnieuw zat het meisje te spinnen terwijl het kamermeisje at. Uiteindelijk zei het meisje: ‘Je bent hier hartelijk welkom, vreemdeling, maar mag ik het doel van je bezoek weten?’
‘De koningin heeft me nog een keer gestuurd,’ zei het kamermeisje. ‘Ze zoekt je hulp bij het genezen van haar dochters zwakke gezondheid. Het is je plicht om het koninkrijk te dienen. Als je dat niet doet, zegt de koningin dat ze je in een steen verandert die tot in alle eeuwigheid op de binnenplaats van het kasteel zal staan.’
Het meisje glimlachte mistroostig. ‘Het beschermen van het Gouden Ei is mijn geboorterecht,’ zei ze. ‘Ik kan het niet aan je afstaan.’
Het kamermeisje was verbijsterd. ‘Wil je dan in een steen worden veranderd en in alle eeuwigheid op de binnenplaats van het kasteel staan?’
‘Natuurlijk niet,’ zei het meisje. ‘En dat gebeurt ook niet. Ik dien het koninkrijk namelijk al wanneer ik het Gouden Ei bewaak.’
En het kamermeisje protesteerde niet, want ze zag dat het waar was wat het meisje van het huisje had gezegd. De volgende dag vertrok het kamermeisje en bij aankomst werd ze opnieuw bij poort van het kasteel door de koningin opgewacht.
‘Waar is het Gouden Ei?’ vroeg de koningin met een blik op de lege handen van het kamermeisje.
‘Het is me andermaal niet gelukt,’ zei het kamermeisje. ‘Want helaas wilde het meisje van het huisje geen afstand van haar geboorterecht doen.’
‘Heb je niet tegen haar gezegd dat het haar plicht was om het koninkrijk te dienen?’
‘Jawel, majesteit,’ zei het kamermeisje, ‘maar ze zei dat ze het koninkrijk al diende door het Gouden Ei te bewaken.’
De koningin keek nijdig en haar gezicht werd grauw. Wolken pakten zich samen aan de hemel en de raven van het koninkrijk zochten dekking.
Toen moest de koningin aan de woorden van de spiegel denken – ‘Ze doet wat ze doet voor het voor het welzijn van het koninkrijk’ – en haar lippen krulden om tot een glimlach. ‘Je moet er nog een keer heen,’ zei ze tegen het kamermeisje. ‘En deze keer zeg je tegen dat meisje dat, als zij weigert afstand te doen van het Gouden Ei, zij de verantwoordelijkheid draagt voor het eeuwige verdriet van de prinses, zodat het rijk in een eindeloze winter van rouw zal worden gedompeld.’