Het meisje keek om zich heen naar het rijtuig dat de dame moest hebben gebracht, maar dat stond er niet. Kennelijk was ze zomaar uit het niets verschenen, als bij toverslag.
Toen besefte het meisje het, en haar adem stokte in haar keel van verbazing. De dame was niet van de kant van de oprijlaan genaderd, ze was uit de doolhof gekomen.
Het kleine meisje mocht niet in de doolhof komen. Het was een van de eerste en strengste regels; zowel mama als grootmoeder drukte haar altijd op het hart dat het een donkere doolhof was en dat er onuitsprekelijke gevaren loerden. Het verbod was zo serieus dat zelfs papa, van wie ze meestal wel op aan kon, er niet tegen in durfde te gaan.
De mevrouw kwam nog steeds met haastige tred op hen af; het hield het midden tussen lopen en huppelen. Ze had iets bij zich; ze had een pakje onder haar arm.
Ze voelde haar moeders armen zo strak om haar middel sluiten dat het ongemakkelijk werd.
De mevrouw bleef voor hen staan.
‘Hallo, Rose.’
Het meisje wist dat dit mama’s naam was, maar die zei niets terug.
‘Ik weet dat ik niet mag komen.’ Het was een zuivere stem als de draad van een spin die het meisje wel in haar hand had willen houden.
‘Waarom doe je dat dan?’
De mevrouw wilde haar het pakje geven, maar mama pakte het niet aan. De greep om haar middel werd weer steviger. ‘Ik wil niets van jou.’
De mevrouw keek opzij. ‘Het is ook niet voor jou.’ Ze legde het pakje op de stoel naast hen. ‘Het is voor je dochtertje.’
Er zat een sprookjesboek in, dat herinnerde Nell zich nu weer. Later hadden haar moeder en vader ruziegemaakt. Zij wilde met alle geweld dat het boek werd weggedaan en hij had het met een knikje meegenomen. Alleen had hij het niet weggegooid. Hij had het in zijn atelier gelegd, naast het beduimelde exemplaar van Moby Dick. En hij had Nell eruit voorgelezen, wanneer ze bij hem was en haar moeder ziek was en niets in de gaten had.
Opgewonden van de herinnering streek Nell weer over het omslag. Ze sloeg het boek open op de plek waar het lint al zestig jaar had gezeten. Het was donkerpaars en maar een beetje gerafeld, en het lag bij het begin van een verhaal dat ‘De ogen van het oude vrouwtje’ heette. Nell begon te lezen over een jonge prinses die niet wist dat ze een prinses was, die een lange zeereis maakte naar het land der verloren dingen om de ogen van het oude vrouwtje te halen. Het kwam haar vaag bekend voor, als een favoriet verhaal uit je kinderjaren. Nell legde de boekenlegger op z’n nieuwe plek, sloeg het boek dicht en legde het weer op de vensterbank.
Ze zag dat er nog een opening bleef op de plek waar ze het lint had gelegd.
Nell sloeg het boek weer open; de bladzijden vielen automatisch steeds open op de plaats waar ‘De ogen van het oude vrouwtje’ begon. Ze voelde met haar vinger langs de binnenkant van de rug…
Er ontbraken bladzijden. Niet veel, een stuk of zes, je zag het amper, maar ze ontbraken wel.
Ze waren keurig weggesneden. Geen ruwe randen die strak omhoogstaken. Misschien was het met een scherp mesje gedaan.
Nell controleerde de paginering. Die sprong van 54 naar 61.
Het gat viel precies tussen twee verhalen…
Het Gouden Ei
door Eliza Makepeace
Heel lang geleden, toen zoekers nog vinders waren, woonde er eens een jong meisje in een klein huisje aan de rand van een welvarend koninkrijk. Het meisje was arm en haar huisje stond zo diep verscholen in het donkere woud dat niemand het zag. Lang geleden waren er wel mensen geweest die het huisje met zijn open haard van natuursteen kenden, maar die waren al lang dood en Moeder Tijd had een sluier van vergetelheid over het huisje getrokken. Behalve de vogels die op de vensterbank kwamen zingen en de dieren van het bos die van de warmte van haar haardvuur wilden profiteren, was het meisje alleen. Maar ze voelde zich nooit eenzaam of ongelukkig, want het meisje van het huisje had het altijd veel te druk om te verlangen naar gezelschap dat ze nooit had gehad.
Diep in het hart van het huisje, achter een speciale deur met een glimmend slot, lag een heel kostbaar voorwerp. Het was een gouden ei waarvan de glans naar men beweerde zo sterk en mooi was, dat diegenen die er ooit hun oog op hadden laten vallen direct blind waren geworden. Het Gouden Ei was heel oud, zo oud dat niemand zich zijn leeftijd goed kon herinneren. Talloze generaties achtereen was de familie van het meisje al belast met de bescherming van het Gouden Ei, een hoogst belangrijke taak, want van de veiligheid van het ei hing die van het hele koninkrijk af.
Zodoende was de taak om voor het ei te zorgen na de dood van de ouders van het meisje aan haar toegevallen. Het meisje stelde zich geen vragen bij die taak, want ze wist dat die haar bestemming was. Het ei moest veilig en wel verborgen gehouden worden. Het belangrijkste was dat zelfs het bestaan van het ei geheim moest worden gehouden. Vele jaren daarvoor, toen het koninkrijk nog nieuw was, waren er bloedige oorlogen om het Gouden Ei gevoerd, want de overlevering wilde dat het grote magische kracht bezat en de bezitter zijn hartenwens kon vervullen.