‘Ja, papa.’
‘Maar je mag hier niet weer komen en zeker niet in je eentje.’ Nathaniel perste zijn lippen op elkaar. ‘En ik denk dat het maar beter is als we dit… uitstapje…’
‘Wees maar niet bang, papa, ik zeg het niet tegen mama.’
Onder in Nathaniels maag voelde hij een mengeling van opluchting en het ongemakkelijke gevoel dat hij met een kind tegen zijn vrouw samenzwoer.
‘Ook niet tegen grootmoeder, papa.’
Nathaniel knikte en glimlachte flauw. ‘Dat is maar het beste.’
‘Een geheim.’
‘Ja, het is ons geheim.’
Nathaniel duwde de deur van de verborgen tuin open en nam Ivory mee naar binnen. Hij had half en half verwacht Eliza als de Elfenkoningin op het gras onder de appelboom te zien zitten, maar de tuin lag er stil en verlaten bij. De enige beweging was van een hagedis die zijn rug kromde op het verharde vierkantje in het midden en toekeek alsof hij de eigenaar was toen Nathaniel over het pad zigzagde.
‘O, papa,’ zei Ivory, die verwonderd naar de tuin keek. Ze keek omhoog naar de takken van de blauweregen die kriskras heen en weer liepen, van de bovenkant van de ene muur naar de bovenkant van de andere. ‘Het is écht een tovertuin.’
Wat merkwaardig dat een kind zoiets opviel. Nathaniel vroeg zich af wat het precies aan Eliza’s tuin was dat je het gevoel gaf dat die pracht niet zomaar vanzelf had kunnen komen. Dat er een of ander pact was gesloten met de geesten aan de andere kant van de sluier om die wilde overdaad mogelijk te maken.
‘Kom mee, meisje,’ wenkte hij, ‘anders ontglipt de tijd ons nog.’
Hij loodste Ivory door het hek in de zuidmuur en over het pad langs de zijkant van het huis. Ondanks het tijdstip was het koel en donker in de voortuin dankzij de muur die Adeline had laten metselen. Nathaniel legde zijn hand tussen Ivory’s schouderbladen, haar elfenvleugels. ‘Nu moet je goed luisteren,’ zei hij. ‘Papa gaat even naar binnen, maar jij moet hier in de tuin blijven.’
Ze knikte. ‘Ja, papa.’
Hij aarzelde. ‘Dus niet gaan rondzwerven.’
‘O, nee, papa.’ Ze zei het zo onschuldig, alsof ze er niet over piekerde om ergens heen te gaan waar ze niet mocht komen.
Met een knikje liep Nathaniel naar de deur. Hij klopte aan, trok zijn manchet recht en wachtte tot er werd opengedaan.
De deur ging open en daar stond Eliza. Alsof hij haar gisteren voor het laatst had gezien. Alsof er geen vier jaar waren verstreken.
Nathaniel nam plaats op een stoel aan de tafel en Eliza ging aan de andere kant staan met haar vingers licht op de rand. Ze keek naar hem met die bijzondere blik van haar. Ontdaan van de omgangsvormen die voorschreven dat ze moest doen alsof ze het leuk vond om hem te zien. Was het ijdelheid om te denken dat ze het misschien wel leuk zou vinden om hem te zien? Iets in het licht in huis maakte haar haar nog roder dan anders. Kleine vlekjes zonlicht speelden met de klitten, waardoor het leek alsof het haar echt van elfengoud was gesponnen. Nathaniel gaf zichzelf op zijn kop; hij liet zijn kennis van haar verhalen zijn blik op de vrouw zelf vertroebelen. Hij wist wel beter.
Er hing een merkwaardige sfeer tussen hen. Het was voor het eerst dat ze met elkaar alleen waren sinds het hele spel was gespeeld. Er was een heleboel te zeggen, maar toch zat hij met een mond vol tanden.
Hij schraapte zijn keel en stak zijn hand uit alsof hij de hare wilde pakken. Hij kon er niets aan doen. Opeens tilde ze haar hand op en richtte ze haar aandacht op het fornuis.
Ontnuchterd leunde Nathaniel naar achteren. Hij vroeg zich af hoe hij moest beginnen, hoe hij zijn boodschap moest verpakken. ‘Weet je waar ik voor kom?’ vroeg hij uiteindelijk.
Ze draaide zich niet om. ‘Natuurlijk.’
Hij keek naar haar vingers, die tengere vingers, die de ketel op het fornuis zetten. ‘Dus je weet al wat ik ga zeggen?’
‘Ja.’
Van buiten klonk opeens een stemmetje, dat op de tocht naar binnen kwam door het raam, een allerliefst stemmetje: ‘Oranges and lemons, say the bells of St. Clements…’
Eliza’s rug verstrakte zodat Nathaniel de knobbels van haar ruggenwervels kon zien. Het leek wel de ruggengraat van een kind. Ze draaide zich met een ruk om. ‘Is het kind ook hier?’
Nathaniel was merkwaardig genoeg verheugd over de uitdrukking op Eliza’s gezicht, als van een dier dat onverwacht op het punt staat gevangen te worden genomen. Die uitdrukking wilde hij graag op papier zetten, die grote ogen, bleke wangen en strakke mond. Hij wist dat hij het zou doen zodra hij terug was in zijn atelier.
‘Heb je haar hier mee naartoe genomen?’
‘Ze was me achternagekomen. Ik besefte het pas toen het al te laat was.’
De geschrokken uitdrukking op Eliza’s gezicht maakte plaats voor een zwakke glimlach. ‘Ze kan goed sluipen.’