Cassandra was al naar de markt geweest en liep net de ijzerhandel uit met een kartonnen doos met kaarsen en lucifers toen ze Christian tegen het lijf liep. Het was drie dagen nadat ze met elkaar hadden gegeten in het café; het had te veel geregend om ook maar te overwegen in het weekeinde naar de verborgen tuin te gaan, en sindsdien had ze hem gezien noch gesproken. Ze voelde zich merkwaardig zenuwachtig en voelde haar wangen warm worden.
‘Ga je kamperen?’
‘Min of meer. Ik heb een vriendin te logeren en die wil een nacht in het huisje doorbrengen.’
Hij trok zijn wenkbrauwen op. ‘Laat de spoken maar niet bijten.’
‘Ik zal mijn best doen.’
‘Of de ratten.’ Hij glimlachte scheef.
Zij lachte ook en daarna klemde ze haar lippen op elkaar. De stilte rekte zich uit als een elastiekje dat dreigde te knappen. Verlegen zei ze: ‘Hé, weet je wat? Heb je geen zin om een hapje mee te eten? Niets exotisch, maar het wordt vast leuk; als je niets anders te doen hebt, bedoel ik? Ik weet dat Ruby graag kennis met je wil maken.’ Cassandra werd weer rood en vervloekte het vragende haaltje omhoog aan het eind van elke zin. ‘Het wordt vast leuk,’ herhaalde ze.
Hij knikte en leek even na te denken. ‘Ja,’ zei hij. ‘Graag. Dat zou ik ook leuk vinden.’
‘Geweldig.’ Cassandra voelde een onderhuidse rilling. ‘Zeven uur? En je hoeft niets mee te nemen, zoals je ziet is er genoeg.’
‘O, hé, geef dat maar aan mij.’ Christian nam Cassandra’s kartonnen doos van haar over. Ze verschoof de plastic hengsels van haar boodschappentas en krabde de striemen die ze hadden achtergelaten. ‘Ik breng je wel even naar boven,’ zei hij.
‘Ik wil je niet tot last zijn.’
‘Dat ben je niet. Ik wilde toch bij je langsgaan; ik weet nog iets over Rose en haar plekken.’
‘O, ik heb er niets meer over gevonden in de plakb…’
‘Dat geeft niet, ik weet wat het waren en ik weet hoe ze er aan is gekomen.’ Hij gebaarde naar zijn auto. ‘Kom op, we kunnen onderweg wel verder praten.’
Christian manoeuvreerde zijn auto uit de krappe parkeerplek aan de rand van het water en reed de hoofdstraat door.
‘En, wat is het?’ vroeg Cassandra. Ze klemde de tas met boodschappen tussen haar enkels om te voorkomen dat de blikjes soep zouden omvallen en het brood pletten. ‘Wat heb je gevonden?’
De raampjes waren beslagen en Christian veegde met zijn hand de voorruit schoon. ‘Toen je het een paar dagen geleden over Rose had, was er iets wat me bekend voorkwam. Dat was de naam van de dokter, Ebenezer Matthews. Ik kon me van m’n leven niet meer herinneren waar ik die naam eerder had gehoord, maar toen schoot het me zaterdagochtend weer te binnen. Tijdens mijn studie heb ik colleges medische ethiek gevolgd en als onderdeel van het tentamen moesten we een historische scriptie maken over de toepassing van nieuwe technologie.’
Hij nam gas terug toen de auto een T-kruising naderde en friemelde aan de verwarming. ‘Het spijt me, hij geeft er af en toe de brui aan. Het zal zo wel warm worden.’ Hij draaide de knop van blauw naar rood, gaf links aan en reed de steile klifweg op. ‘Een van de voordelen van weer thuis wonen is dat ik makkelijk toegang heb tot de dozen waarin mijn leven werd verpakt toen mijn stiefmoeder een fitnessruimte van mijn kamer maakte.’
Cassandra glimlachte en moest denken aan al die dozen van gênante middelbareschoolsouvenirs die ze ontdekte toen ze na het ongeluk weer bij Nell introk.
‘Het heeft een poosje geduurd, maar uiteindelijk heb ik dat werkstuk teruggevonden, en ja hoor, het was dezelfde naam, Ebenezer Matthews. Ik had hem erbij gehaald omdat hij uit hetzelfde dorp kwam als waar ik was opgegroeid.’
‘En? Stond er in dat werkstuk iets over Rose?’
‘Nee, niet direct, maar toen ik besefte wie die dokter Matthews van Rose was, heb ik een e-mail gestuurd naar een vriendin in Oxford die in de medische bibliotheek werkt. Ze was me nog een wederdienst schuldig en beloofde me alles te sturen wat ze kon vinden over de patiënten van de dokter tussen 1888 en 1913. Het leven van Rose.’
Een vriendin. Cassandra zette de onverwachte steek jaloezie van zich af. ‘En?’
‘Dokter Matthews was een bedrijvig baasje. Aanvankelijk niet, voor iemand die zo hoog is gestegen, was hij maar van nederige komaf. Huisarts in een dorp in Cornwall, die alle dingen deed die een huisarts in een kleine plaats doet. Van wat ik heb begrepen, is zijn grote doorbraak de kennismaking met lady Adeline Mountrachet van Blackhurst Manor geweest. Ik weet niet waarom ze zo’n jeugdige dokter uitkoos toen haar dochtertje ziek was; aristocraten namen in het algemeen veel liever het spook in de arm dat oudoom Finnigan ook nog had behandeld toen hij klein was, maar hoe dan ook, de hulp van Ebenezer Matthews werd ingeroepen. Het moet wel geklikt hebben tussen hem en Adeline, want na dat eerste consult werd hij Rose’ vaste arts. Dat is hij haar hele leven gebleven, ook na haar huwelijk.’