In de buurt van de fontein verder op het gazon kwam Eliza bij het tuinhuisje. Daarbinnen stond Nathaniels schildergereedschap, zoals tegenwoordig zo dikwijls. Hijzelf was nergens te bekennen, waarschijnlijk was hij naar binnen voor de lunch, maar zijn werk stond nog op de ezel…
Eliza’s gedachten stonden stil.
De tekeningen bovenaan waren onmiskenbaar.
Ze kreeg een merkwaardig vervreemd gevoel want ze zag spinsels van haar eigen verbeelding die tot leven gebracht waren. Personages die tot nu toe alleen haar eigen verbeelding hadden bevolkt waren als bij toverslag in beelden veranderd. Er trok een onverwachte huivering onder haar huid door, warm en koud tegelijk.
Eliza kwam wat dichterbij en beklom het trapje naar het tuinhuisje. Ze liet haar blik over de tekeningen dwalen. Ze glimlachte onwillekeurig. Het was net alsof je ontdekte dat een ingebeeld vriendje opeens een lichaam had gekregen. Ze kwamen voldoende overeen met haar eigen beelden om ze direct te herkennen, maar op de een of andere manier waren ze ook anders. Ze besefte dat zijn hand donkerder was dan haar hoofd en dat vond ze leuk. Zonder nadenken maakte ze de tekeningen los.
Eliza haastte zich terug, de doolhof en haar tuin door en via de zuidpoort naar huis. Onderweg moest ze steeds maar aan de tekeningen denken. Ze vroeg zich af wanneer hij ze had gemaakt en waarom, en wat hij ermee van plan was. Pas toen ze haar jas en hoed in de gang van het huisje ophing, herinnerde ze zich de brief die ze pas van de uitgever in Londen had gekregen. Meneer Hobbins was begonnen Eliza te complimenteren met haar verhalen. Hij zei dat hij een dochtertje had dat met ingehouden adem elk nieuw sprookje van Eliza Makepeace afwachtte. Daarna had hij voorgesteld dat Eliza eens over een geïllustreerde bloemlezing zou nadenken, en aan hem zou denken als het zover was.
Eliza had zich gevleid maar niet overtuigd gevoeld. Om de een of andere reden was het idee nog niet uit het abstracte van haar verbeelding losgeweekt. Maar nu ze Nathaniels tekeningen had gezien, merkte ze dat ze zich zo’n boek wel kon voorstellen; ze kon het gewicht bijna in haar handen voelen. Een ingebonden uitgave met al haar lievelingsverhalen, een boek waarover kinderen zich konden buigen, net als het boek dat ze al die jaren geleden in de pandjeswinkel van mevrouw Swindell had gevonden.
En hoewel meneer Hobbins in zijn brief niets concreets over de vergoeding had gezegd, ging Eliza ervan uit dat zoiets toch guller beloond zou worden dan wat ze tot nu toe had ontvangen. Een heel boek moest veel meer waard zijn dan één sprookje. Misschien zou Eliza dan eindelijk genoeg geld voor een zeereis hebben…
Er werd hard geklopt.
Eliza schoof het irrationele gevoel opzij dat ze Nathaniel aan de voordeur zou treffen die zijn tekeningen kwam terughalen. Natuurlijk was dat niet zo. Hij kwam nooit naar het huisje, en bovendien zou het uren duren voordat hij ze zou missen.
Toch rolde Eliza ze op en stak ze in de zak van haar jas.
Ze deed de deur open. Aan de andere kant stond Mary met rood behuilde wangen.
‘Help me alstublieft, juffrouw Eliza.’
‘Wat is er, Mary?’ Eliza trok het meisje naar binnen en wierp een blik over haar schouder voordat ze de deur weer sloot. ‘Ben je gewond?’
‘Nee, juffrouw Eliza.’ Ze snikte sidderend. ‘Het is iets heel anders.’
‘Vertel het dan maar, wat is er gebeurd?’
‘Het is mevrouw Walker.’
‘Rose?’ Eliza’s hart bonkte in haar keel.
‘Ze heeft me weggestuurd,’ snotterde Mary. ‘Ze zei dat ik onmiddellijk kon vertrekken.’
Opluchting dat Rose ongedeerd was, leverde strijd met verbazing. ‘Maar waarom in hemelsnaam, Mary?’
Mary liet zich op een stoel vallen, wreef met haar pols in haar ogen en smeerde haar tranen uit over haar gezicht. ‘Ik weet niet hoe ik het moet zeggen, juffrouw Eliza.’
‘Zeg het dan maar zonder omwegen, Mary, ik smeek het je, wat is er in godesnaam gebeurd?’
Nieuwe tranen biggelden over Mary’s wangen. ‘Ik krijg een kindje, juffrouw Eliza, ik ga een kindje krijgen en ik dacht dat ik het wel verborgen kon houden, maar mevrouw Walker heeft het ontdekt en nu zegt ze dat ik niet meer welkom ben.’
‘O, Mary,’ zei Eliza, die op de andere stoel zakte en Mary’s handen in de hare pakte. ‘Weet je het zeker van die baby?’
‘Er is geen twijfel mogelijk, juffrouw Eliza. Het was niet de bedoeling dat het zou gebeuren, maar het is toch gebeurd.’
‘En wie is de vader?’
‘Een jongen van een straat verderop. Alstublieft, juffrouw Eliza, hij is geen slechte jongen en hij zegt dat hij met me wil trouwen, maar eerst moet ik geld verdienen, anders is er niets voor een huis en geen geld om de baby te eten te geven. Ik mag mijn baan niet verliezen, nu nog niet, juffrouw Eliza, en ik weet dat ik mijn werk nog steeds goed doe.’