6
Maryborough, Australië, 1913
Hoewel hij laat thuiskwam uit de haven, was de soep nog warm. Dat was Lil ten voeten uit, de schat was niet het type om haar man een koud geworden warme maaltijd voor te zetten. Hamish nam een laatste hap, leunde naar achteren en masseerde zijn nek. Buiten rolde het onweer een eind verderop langs de rivier naar de stad. Een onzichtbare tochtvlaag deed het lamplicht flakkeren en de donkere hoekjes van de keuken lichtten op. Hij liet zijn vermoeide ogen het licht over de tafel, langs de plinten en de voordeur volgen. De schaduwen dansten op de huid van het glimmende witte koffertje.
Verloren bagage had hij al zo vaak gehad. Maar een klein meisje? Hoe was het in godsnaam mogelijk dat iemands kind moederziel alleen op een kade was geëindigd? Het was nog een lief ding ook, voor zover hij het kon zien. Ze was leuk om te zien, ze had rood haar als gesponnen goud en van die donkerblauwe ogen. De manier waarop ze naar je keek, wilde zeggen dat ze naar je luisterde, dat ze alles begreep wat je zei, en ook alles wat je niet zei.
De deur van de aanbouw ging open en Lils zachte, vertrouwde gestalte kwam binnen. Ze trok de deur zacht achter zich dicht en liep de gang in. Ze veegde een hinderlijke lok achter haar oor, dezelfde weerbarstige lok die al van z’n plaats sprong zolang hij haar kende. ‘Ze slaapt,’ zei Lil, toen ze in de keuken was aangekomen. ‘Ze is bang voor het onweer, maar daar kon ze niet al te lang tegen vechten. Het arme schaap was doodop.’
Haim bracht zijn kom naar het aanrecht en dompelde hem in lauw water. ‘Geen wonder, ik ben zelf ook moe.’
‘Dat zie ik. Laat de afwas maar aan mij over.’
‘Lil, dit is niets, schat. Ga jij maar naar bed, ik kom zo.’
Maar Lil ging niet weg. Hij voelde haar achter zich en besefte, zoals een echtgenoot nu eenmaal leert, dat ze iets op haar hart had. Wat ze zei bleef zwaar in de lucht hangen en Hamish voelde zijn nekspieren aanspannen. Hij voelde het tij van vorige gesprekken wegebben, en even wachten om zich weer als een springvloed over hen uit te storten. Lil zei zacht: ‘Je hoeft me niet met fluwelen handschoenen aan te pakken, Haim.’
Hij ademde uit. ‘Dat weet ik.’
‘Ik kom er wel overheen. Dat is al eerder gebeurd.’
‘Natuurlijk.’
‘Waar ik niet op zit te wachten is dat jij me als een zieke behandelt.’
‘Dat is niet mijn bedoeling, Lil.’ Hij draaide zich om en keek haar aan. Hij zag haar aan het uiteinde van de tafel met de handen op de rugleuning van een stoel staan. Hij wist dat die houding bedoeld was om hem van haar stabiliteit te overtuigen, om te zeggen ‘er is niets veranderd’, maar daarvoor kende Hamish haar te goed. Hij las haar lichaamstaal: de opgetrokken schouders, de stijve nek, dat strakke mondje. Hij wist dat ze pijn had. Hij wist ook dat hij daar verdomd weinig tegen kon doen. Zoals dokter Huntley zo graag zei: sommige dingen mogen gewoon niet zo zijn. Maar dat maakte het er niet makkelijker op, niet voor Lil en voor hem evenmin.
Ze kwam naast hem staan en gaf hem een speels duwtje met haar heup. Hij rook de zoete, treurige melkgeur van haar huid. ‘Toe dan, ga je maar uitkleden,’ zei ze. ‘Ik kom zo bij je.’ De ingestudeerde opgewektheid deed hem huiveren, maar hij gehoorzaamde.
Ze hield woord en kwam niet lang na hem. Hij zag hoe ze de dag van haar lichaam waste en haar nachtjapon over haar hoofd trok. Hoewel ze met haar rug naar hem toe stond, zag hij wel hoe voorzichtig ze de stof over haar borsten en nog steeds gezwollen buik liet zakken.
Ze keek op en zag hem kijken. Ze schoot in de verdediging en de kwetsbaarheid week van haar gezicht: ‘Wat is er?’
‘Niets.’ Hij concentreerde zich op zijn handen, op het eelt en de verbrande plekken van de kabels door zijn jarenlange werk in de haven.
‘Ik dacht alleen aan dat kleine meisje daar,’ zei hij. ‘Ik vraag me af wie ze is. Ze heeft zeker nog niet gezegd hoe ze heet?’
‘Ze zegt dat ze dat niet weet. Hoe vaak ik het ook vraag, ze kijkt me alleen maar heel ernstig aan en zegt dat ze het zich niet herinnert.’
‘Denk je niet dat ze je voor de gek houdt? Sommige verstekelingen zijn daar heel goed in.’
‘Haim,’ zei Lil berispend. ‘Ze is geen verstekeling, ze is amper meer dan een baby.’
‘Rustig maar, lieverd, ik vraag het alleen maar.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Het is alleen moeilijk te geloven dat ze haar naam zomaar is vergeten.’
‘Ik heb er wel eens van gehoord, het heet amnesie. Ruth Halfpenny’s vader heeft het sinds zijn val in die mijnschacht. Daar komt het van, van een val en zo.’
‘Denk je dat ze is gevallen?’
‘Ik heb geen blauwe plekken ontdekt, maar het kan toch?’