William blies een rookpluim uit. Hij klemde zijn pijp tussen zijn kiezen en sprak zonder hem uit zijn mond te halen. ‘Dat klinkt me onlogisch in de oren. Ze was een vrije geest. Niet het type om huiselijke verantwoordelijkheid te nemen, laat staan stelen.’
‘Werd erover gepraat in het dorp? Had iemand een theorie?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Wij dachten allemaal dat het kind… dat jij aan roodvonk ten prooi was gevallen. Daar had niemand vraagtekens bij.’ Hij zoog aan zijn pijp en blies de rook weer uit. ‘Wat Eliza’s verdwijning betreft, daarover had ook niemand veel te zeggen. Het was niet voor het eerst dat ze weg was geweest.’
‘O, nee?’
‘Twee jaar daarvoor had ze het ook al gedaan.’ Hij schudde zijn hoofd, keek Nell niet aan, wierp vlug een blik naar de keuken en zei zacht: ‘Daar heb ik mezelf altijd een beetje de schuld van gegeven. Het was niet lang na… Niet lang na dat andere wat ik je heb verteld. Ik heb haar ermee geconfronteerd, ik zei wat ik had gezien; ik heb haar voor alles en nog wat uitgescholden. Ze liet me beloven het tegen niemand te zeggen. Ze zei dat ik het niet begreep, dat het anders was dan het had geleken.’ Hij lachte bitter. ‘Alle dingen die een vrouw altijd zegt als ze in zo’n situatie wordt betrapt.’
Nell knikte.
‘Maar ik heb gedaan wat ze vroeg en heb het geheimgehouden. Kort daarna hoorde ik in het dorp dat ze was verdwenen.’
‘Waar ging ze heen?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Toen ze eindelijk terugkwam – na een jaar ongeveer – heb ik het dikwijls aan haar gevraagd, maar ze wilde het nooit zeggen.’
‘Toetje is klaar,’ riep Robyn uit de keuken.
William boog zich naar voren, haalde zijn pijp uit zijn mond en wees ermee naar Nell. ‘Daarom heb ik aan Robyn gevraagd je hier uit te nodigen vanavond. Dit wilde ik tegen je zeggen: kom erachter waar Eliza naartoe is gegaan, dan denk ik dat je een stap verder bent met de oplossing van je raadsel. Want één ding kan ik je wel vertellen, waar ze ook heen is gegaan, toen ze terugkwam was ze niet meer dezelfde.’
‘In welk opzicht?’
Hij schudde zijn hoofd bij de herinnering. ‘Veranderd. Op de een of andere manier minder zichzelf.’ Hij blies rook uit en beet op zijn pijp. ‘Er ontbrak iets en dat is nooit meer teruggekomen.’
DEEL 3
35
Blackhurst Manor, Cornwall, 1907
De ochtend waarop Rose uit New York zou terugkeren, ging Eliza al vroeg naar de verborgen tuin. Het novemberzonnetje was nog bezig de slaap van zich af te schudden en het was schemerig, net licht genoeg om het gras te zien, dat nat was van de dauw. Eliza liep vlug door met de armen om zich heen geslagen tegen de kou. Het had geregend en overal lagen plassen, die ze zo goed en zo kwaad als het ging omzeilde. Daarna duwde ze tegen de poort van de doolhof en die ging piepend open. Binnen de dikke hoge hagen was het nog donkerder, maar Eliza zou de weg nog slaapwandelend weten.
Meestal was Eliza dol op het moment waarop de nacht plaatsmaakte voor de dageraad, maar vandaag was ze te zeer in beslag genomen door haar gedachten om er aandacht aan te besteden. Sinds ze Rose’ brief had gekregen waarin die haar verloving bekendmaakte, had Eliza met haar emoties overhoopgelegen. De scherpe steen van de jaloezie had zich in haar maag gezeteld en gunde haar geen rust. Elke dag, zodra haar gedachten naar Rose uitgingen, als ze de brief herlas en ze haar fantasie losliet op de toekomst, knaagde de angst en werd ze vervuld van het gif van de afgunst.
Want door Rose’ brief was de kleur van Eliza’s wereld veranderd. Zoals de caleidoscoop in de kinderkamer haar zo had verrukt toen ze pas op Blackhurst was komen wonen, hoefde je er maar een draai aan te geven en de gekleurde stukjes hadden zich herschikt om een totaal ander beeld te vormen. Nog maar een week geleden had ze zich veilig gewaand in de zekerheid dat zij en Rose een onverbrekelijke band hadden, maar nu was ze bang aan haar lot te worden overgelaten.
Toen ze de verborgen tuin betrad, viel het eerste licht door het dunne bladerdak van de herfst. Eliza haalde heel diep adem. Ze was naar de tuin gegaan omdat ze zich daar altijd tot rust voelde komen, en vandaag had ze die magie meer dan ooit nodig. Die moest haar ziel tot kalmte brengen.
Ze ging met haar hand over het smeedijzeren zitje, waarop nog druppels regen lagen, en zette zich op de vochtige rand. De appelboom droeg vrucht, het waren glanzende, gouden kanjers. Ze zou er een paar voor de kok kunnen plukken, of misschien moest ze wat onkruid wieden, of de lathyrus opbinden. Misschien moest ze iets gaan doen om haar gedachten van Rose en haar komst af te leiden en haar hardnekkige angst dat haar nicht op de een of andere manier veranderd zou zijn wanneer ze terug was.