‘We zijn verloofd, mama. Hij heeft mijn hand gevraagd en ik heb ja gezegd.’
‘Verbreek de verloving.’
‘Nee.’
Adeline voelde zich met de rug tegen de muur staan. ‘Je zult gemeden worden door de hogere kringen en niet welkom meer zijn in je vaders huis.’
‘Dan blijf ik hier, waar ik wél welkom ben. Bij Nathaniel.’
Het duizelde Adeline. Hoe had het zover kunnen komen? Haar Rose, die zulke dingen zei. Dingen waarvan ze moest hebben geweten dat ze haar moeders hart zouden breken.
‘Het spijt me, mama,’ zei ze zacht. ‘Maar mijn besluit staat vast. Ik kom er niet op terug, vraag dat niet van me.’
Daarna spraken ze dagenlang niet tegen elkaar, behalve natuurlijk over de alledaagse koetjes en kalfjes die geen van beiden kon overslaan. Rose dacht dat Adeline chagrijnig was, maar dat was niet zo. Ze was diep in gedachten. Adeline was altijd in staat geweest hartstocht in logica om te zetten.
Aan de huidige situatie was niets te doen, dus moest er een element worden veranderd. Als er aan Rose’ vastberadenheid niet te tornen viel – en dat werd gaandeweg waarschijnlijker – zou ze haar aandacht op de verloofde zelf moeten richten. Hij moest iemand worden die haar dochters hand waard was, het soort man over wie mensen met ontzag, ja zelfs met afgunst praatten. En Adeline had het gevoel dat ze precies wist hoe zo’n verandering tot stand gebracht moest worden.
In elk mannenhart zit een gat. Een donkere afgrond van behoefte, en het vervullen van die behoefte was belangrijker dan wat ook. Adeline vermoedde dat trots het gat bij Nathaniel Walker was, de meest gevaarlijke vorm van trots, die van een arm man. Hij was bezeten van de drang om zichzelf te bewijzen, om zijn afkomst te overstijgen en een beter mens te worden dan zijn vader. Ook zonder de biografie die zo gretig door mevrouw Hastings was geleverd, wist Adeline steeds zekerder dat het zo was naarmate ze Nathaniel Walker vaker zag. Ze zag het in de manier waarop hij liep, de zorgvuldige wijze waarop zijn schoenen waren gepoetst, de gretigheid van zijn glimlach en ze hoorde het in het volume van zijn lach. Dat waren de symptomen van een man die van niets iets was geworden en een glimp had opgevangen van een glinsterende wereld die ver boven zijn eigen wereld verheven was. Een man wiens mooie kleren de huid van een armoedzaaier bedekten.
Adeline kende die zwakheid goed, want ze was ook de hare. Ze wist ook precies wat haar te doen stond. Ze moest ervoor zorgen dat het hem voor de wind ging; ze moest zijn grootste bewonderaar worden, ze moest zijn kunst in de hoogste kringen uitdragen, ze moest ervoor zorgen dat zijn naam synoniem werd voor portretkunstenaar van de elite. Met haar klinkende steun en zijn knappe uiterlijk en charme, om maar niet te spreken van Rose als vrouw, moest hij wel indruk maken.
En Adeline zou er ook voor zorgen dat hij nooit vergat aan wie hij zijn fortuinlijke leven te danken had.
Eliza liet de brief naast zich op bed vallen. Rose was verloofd en ging trouwen. Dat nieuws zou haar amper moeten verbazen. Rose had dikwijls over haar hoop voor de toekomst gesproken, over haar verlangen naar een echtgenoot en een gezin, een mooi huis en een eigen rijtuig. En toch had Eliza een raar gevoel.
Ze sloeg haar nieuwe schrift open en streek zachtjes over de eerste bladzijde, die blaren van de regendruppels vertoonde.
Ze trok een lijn met haar potlood en zag afwezig hoe de streep van donker in licht veranderde, afhankelijk van de plek waar het papier nat was of droog.
Ze begon aan een verhaal; ze schreef een poosje, streepte alles weer door en schoof het schrift weer weg.
Ten slotte leunde Eliza naar achteren in de kussens. Het viel niet te ontkennen, ze voelde zich raar. Er zat iets diep in haar buik, iets ronds en zwaars dat scherp en bitter smaakte. Ze vroeg zich af of ze ziek was geworden. Misschien kwam het van de regen? Mary had haar dikwijls gewaarschuwd dat ze niet te lang in de regen moest blijven.
Eliza draaide haar hoofd opzij en staarde naar de muur, naar niets in het bijzonder. Haar nicht Rose, die zij zo graag mocht vermaken, haar bereidwillige medesamenzweerder, ging trouwen. Hoe was het mogelijk dat een toekomst die ze zich zo levendig voor de geest had kunnen halen – jaren die zich eindeloos uitstrekten, gevuld met reizen en avonturen en schrijven, met Rose als altijd aan haar zijde – zo plotseling en nadrukkelijk als een hersenschim werd ontmaskerd? Met wie moest Eliza nu haar verborgen tuin delen? Haar verhalen? Haar leven? Haar toekomst was in een onhoorbare zucht verdwenen, als zonlicht in de avondschemer. Haar blik gleed verder en bleef rusten op het koude glas van de statige spiegel. Eliza keek niet vaak in de spiegel, en in de tijd die er was verstreken sinds ze haar spiegelbeeld voor het laatst had gezien, was er iets verdwenen. Ze richtte zich op en ging iets dichterbij zitten om zichzelf te bekijken.