Adeline moest haar best doen om niet te gillen. Mevrouw Hastings leunde naar achteren op haar vergulde stoel. Haar gezicht was een tikje vertrokken door een van Schadenfreudes glimlachjes. ‘Maar het kan toch geen kwaad dat een jong meisje met een knappe man danst?’
Adeline verborg haar paniek achter een minzaam glimlachje. ‘In het geheel niet.’
Maar hoe kon ze dat geloven, als haar geheugen al de herinnering had opgediept aan een jong meisje boven op een klif in Cornwall, dat met verliefde ogen en een open hart naar een knappe man keek die zo veel beloofde? O, het kon zeker kwaad als een jong meisje zich gevleid voelde door de kortstondige attenties van een knappe man.
De week ging voorbij en meer viel er niet over te zeggen. Elke avond liet Adeline haar dochter voor een publiek van uitgelezen jonge heren paraderen. Ze wachtte hoopvol tot er een vonk van belangstelling op Rose’ gezicht te zien zou zijn. Maar elke avond werd een teleurstelling. Rose had alleen maar oog voor Nathaniel en hij voor haar. Rose zat in de val en was onbereikbaar, zoals iemand die in de klauwen van een gevaarlijke hysterie verkeert. Adeline moest zich bedwingen om haar geen klap op de wangen te geven, wangen die veel te rood waren voor een jonge vrouw met een broos gestel.
Ook Adeline was bezeten van Nathaniel Walkers gezicht. Bij alle diners, bals of voordrachten speurde ze de zaal naar hem af. De angst had een sjabloon in haar brein aangebracht: alle gezichten behalve het zijne waren onscherp. Ze begon hem zelfs te zien als hij er niet was. Ze droomde van havens en schepen en arme gezinnen. Soms speelden die dromen zich af in Yorkshire en hadden haar eigen ouders de rol van die van Nathaniel. O, dat arme, verdwaasde brein van haar; om te bedenken dat het zover had kunnen komen.
Vervolgens vond op een avond het ergste plaats. Ze waren naar een bal geweest en tijdens de hele rit in het rijtuig naar huis was Rose heel zwijgzaam geweest. Het was een specifiek soort zwijgzaamheid, het soort dat voorafgaat aan een vastbesloten hart en een heldere kijk. Als iemand die een geheim koestert, ernaar luistert en het steeds maar weer de revue laat passeren. Iemand die het geheim dicht bij zich houdt alvorens het prijs te geven om zijn verwoestende werk te doen.
Dat afgrijselijk ogenblik was aangebroken toen Rose zich opmaakte om naar bed te gaan.
‘Mama,’ zei ze, terwijl ze haar borstelde. ‘Ik moet je iets zeggen.’ Daarna kwamen de woorden, de gevreesde woorden. Genegenheid… lotsbestemming… voor eeuwig…
‘Je bent nog jong,’ zei Adeline vlug, in een poging haar dochter de pas af te snijden. ‘Het is heel begrijpelijk dat je vriendschap verwart met genegenheid van een ander soort.’
‘Ik voel meer dan vriendschap, mama.’
Adeline voelde haar huid warm worden. ‘Dat wordt een ramp. Hij brengt niets in…’
‘Hij brengt zichzelf in en meer heb ik niet nodig.’
Die zekerheid, dat razend makende zelfvertrouwen. ‘Dat is tekenend voor je naïviteit, lieve Rose, en voor je jeugdigheid.’
‘Ik ben niet te jong om mijn eigen geest te kennen, mama. Heb je me niet zelf naar New York gebracht om Mijn Bestemming te vinden?’
Adelines stem klonk zuinig. ‘Die man is jouw Bestemming niet.’
‘Hoe weet u dat?’
‘Ik ben je moeder.’ Wat klonk dat zwak. ‘Jij kunt iedereen krijgen. Je bent mooi, je bent van hoge komaf en toch neem je met zo weinig genoegen?’
Rose slaakte een zachte zucht, alsof ze een punt achter het gesprek wilde zetten. ‘Ik hou van hem, mama.’
Adeline deed haar ogen dicht. De jeugd! Wat voor kans maakten de redelijkste argumenten van de ervaring tegenover de arrogante macht van die vier woorden? Dat háár dochter, haar kostbare juweel, die woorden zo makkelijk over haar lippen liet komen, en dat die dan nog wel betrekking hadden op iemand zoals hij!
‘En hij houdt van mij, mama. Dat heeft hij zelf gezegd.’
De kille hand van de angst sloot zich om Adelines hart. Die lieve schat van haar, verblind door dwaze gedachten over liefde. Hoe moest ze haar duidelijk maken dat een mannenhart zich niet zo eenvoudig liet winnen, en áls het zich liet winnen, duurde dat zelden lang.
‘Je zult het zien,’ zei Rose. ‘Ik leef nog lang en gelukkig, net als in het verhaal van Eliza. Zij heeft dit al geschreven, weet je. Het is bijna alsof ze wist dat het echt ging gebeuren.’
Eliza! Adeline ziedde van woedde. Zelfs hier, op zo’n grote afstand, bleef het meisje haar verderfelijke invloed uitoefenen. Die invloed strekte zich uit over de oceanen, haar verziekte influisteringen saboteerden Rose’ toekomst en verleidden haar om de grootste vergissing van haar leven te begaan, een roekeloze verloving met een non-valeur.
Adeline klemde haar lippen stijf opeen. Ze had niet toegezien op Rose’ herstel van talloze kwalen en aandoeningen om vervolgens werkeloos toe te zien hoe ze haar leven vergooide aan een armzalig huwelijk dat haar banden met de aristocratie zou kosten, en waardoor al Adelines hoop op afgeleide glorie zou vervliegen. ‘Je moet er een eind aan maken. Hij zal het wel begrijpen. Hij moet geweten hebben dat het niet zou worden gedoogd.’