Maar ik draal nog steeds, want je hoeft niet alles te weten over elke soiree en al die spelletjes bridge! Eliza, liefste, zonder verder uitstel, schrijf ik je met ingehouden adem zonder opsmuk: ik ben verloofd! Ik ga trouwen! En, lieve Eliza, ik barst dermate van blijdschap en verbazing dat ik amper mijn mond durf open te doen uit angst dat ik niets te zeggen heb behalve overlopen van mijn Liefde. En dat zal ik niet doen, niet hier, nog niet althans. Ik weiger die prachtige gevoelens tekort te doen door een ontoereikende poging ze in woorden te vangen. In plaats daarvan zal ik wachten tot we elkaar weer spreken en dan zal ik je alles vertellen. Laat het voldoende zijn, nichtje van me, om te zeggen dat ik zweef in een grote, stralende wolk van geluk.
Ik heb me nog nooit zo goed gevoeld en dat heb ik aan jou te danken, lieve Eliza, want daar in Cornwall heb je met je toverstokje gezwaaid en mijn liefste wens vervuld! Mijn verloofde (wat opwindend om deze twee woorden te schrijven: mijn verloofde!) is namelijk niet wat je misschien zou verwachten. Hoewel hij in bijna alles uitblinkt – hij is knap, intelligent en goed – financieel gesproken is hij heel arm! (En nu zul je vermoeden waarom ik je van voorspellende gaven verdenk…) Hij is precies zoals de partij die je voor mij had verzonnen in ‘Het Wisselkind’! Hoe kon jij weten dat zo iemand mij het hoofd op hol zou brengen, liefste nicht?
Arme mama verkeert in staat van shock (maar ze voelt zich inmiddels iets beter). Sterker nog, ze heeft amper een woord tegen me gesproken sinds ik haar van mijn verloving op de hoogte heb gebracht. Zij had natuurlijk haar zinnen op een veel belangrijkere partij gezet en wil maar niet inzien dat ik geen sikkepit om geld of titels geef. Dat is wat zij voor mij verlangt, en al moet ik toegeven dat ik die ooit heb gedeeld, dat is niet langer het geval… Hoe zou het ook kunnen nu mijn prins me is komen halen en het deurtje van mijn gouden kooi heeft opengemaakt?
Ik hunker ernaar om je weer te zien, Eliza, en mijn vreugde met je te delen. Ik heb je verschrikkelijk gemist.
Ik verblijf liefhebbend de jouwe, voor nu en voor altijd,
je nicht Rose
Als ze eerlijk was, gaf Adeline zichzelf de schuld. Was zij tijdens hun bezoek aan New York niet zelf bij elk schitterend evenement van de partij geweest? Had zij zichzelf niet tot chaperonne uitgeroepen op het bal van de heer en mevrouw Irving in hun magnifieke huis op Fifth Avenue? Erger nog, had ze Rose niet bemoedigend toegeknikt toen ze werd benaderd door die oogverblindende jongeman met dat zwarte haar en die volle lippen om haar ten dans te vragen?
Adeline had op een vergulde stoel zitten toekijken (en nog wel met een zekere hoeveelheid eigendunk, o, die betreurenswaardige trots!) toen het knappe jonge stel de dansvloer betrad. Rose was mooier dan ooit in die roze jurk die ze speciaal voor deze reis had laten maken, en met het opgestoken zwarte haar en rode wangen van de warmte.
‘Uw dochter is een schoonheid,’ had mevrouw Frank Hastings in Adelines oor gefluisterd nadat ze zich naar toe had gebogen. ‘Vanavond is zij de mooiste van allen.’
Adeline was – ja, trots – gaan verzitten. (Was dat het ogenblik van haar deconfiture? Had de Heer haar hoogmoed doorzien?) ‘Haar schoonheid wordt geëvenaard door haar zuivere hart.’
‘En Nathaniel Walker is voorwaar een knappe man.’
Nathaniel Walker. Ze hoorde de naam voor het eerst. ‘Walker,’ zei ze nadenkend. De naam klonk heel degelijk; had ze niet gehoord van een familie Walker die haar fortuin in de olie had gemaakt? Nouveau riche, maar de tijden veranderden nu eenmaal. Er school geen schande meer in een verbintenis tussen noblesse en richesse. ‘Wie zijn z’n ouders?’
Verbeeldde Adeline zich de korte flikkering van nauwverholen leedvermaak waarvan het nietszeggende gezicht van mevrouw Hastings heel even oplichtte? ‘O, die zijn van geen enkele importantie.’ Ze trok een kale wenkbrauw op. ‘Hij is kunstenaar, weet u. Het is bespottelijk, maar hij is bevriend met een van de jongens van Irving.’
Adelines glimlach begon een beetje pijn te doen, maar hij week niet. Vooralsnog was niet alles verloren, tenslotte was schilderen een uitermate edel tijdverdrijf…
‘Het gerucht wil,’ kwam de verpletterende klap, ‘dat die jongen van Irving hem op straat heeft leren kennen! Hij is de zoon van een stel immigranten, Polen nog wel. Hij noemt zich misschien wel Walker, maar ik durf te wedden dat die naam niet op zijn immigratiepapieren staat. Ik hoor dat hij schetsen maakt voor de kost!’
‘Voor olieverfportretten?’
‘O, nee, het is heel wat minder chic. Het zijn lelijke houtskooldingen, voor zover ik het begrijp.’ Ze zoog een wang naar binnen in een poging haar leedvermaak in te slikken. ‘Zijn ster is snel gerezen, mag ik wel zeggen. Zijn ouders zijn katholiek; zijn vader is dokwerker.’