Motregen maakte plaats voor lichte regen en Eliza zette het op een lopen. Ze drukte het schrift tegen haar borst terwijl natte slierten gras langs haar vochtige rok streken. Wat zou Rose ervan zeggen als Eliza haar vertelde dat het kindertijdschrift ‘Het Wisselkind’ ging publiceren? En dat ze nog meer verhalen van haar wilden zien? Al hollend moest Eliza glimlachen.
Het zou nog twee weken duren voordat Rose eindelijk terug zou komen. Eliza kon amper wachten. Wat miste ze haar nicht! De scheiding had Eliza op de een of andere manier een losgeslagen gevoel bezorgd, alsof de banden met alles zwakker waren geworden. Rose was nogal nalatig geweest met schrijven. Ze had één brief geschreven toen ze onderweg was naar Amerika, maar daarna niets meer. Eliza betrapte zichzelf erop dat ze ongeduldig wachtte op nieuws uit de beroemde stad. Ze had die dolgraag zelf willen zien, maar tante Adeline had er geen misverstand over laten bestaan.
‘Van mij mag je gerust je eigen vooruitzichten ruïneren,’ had die op een avond tegen haar gezegd toen Rose al naar bed was. ‘Maar ik laat je niet Rose’ toekomst te gronde richten met die onbeschaafde manieren van je. Zij zal Haar Bestemming nooit vinden als ze niet de kans krijgt om te stralen.’ Tante Adeline had zich in haar volle lengte opgericht. ‘Ik heb een overtocht voor twee naar New York geboekt. Een voor Rose, en een voor mezelf. Ik wil geen onaangename toestanden, dus is het maar beter als ze denkt dat het jouw beslissing is.’
‘Alleen is dat niet zo.’
‘Nee.’
‘Waarom zou ik Rose iets voorliegen?’
Tante Adeline haalde diep adem en haar wangen werden hol. Een tochtvlaag deed de kaarsen flakkeren. ‘Om haar gelukkig te maken natuurlijk. Wil je haar niet gelukkig zien? Wil je niet dat ze een man leert kennen en krijgt wat ze verlangt? Verdient Rose het niet om gelukkig te zijn na alles wat ze heeft doorstaan?’
Een donderslag weergalmde tussen de rotswanden toen Eliza de top bereikte. Het werd steeds donkerder en de regen nam in kracht toe. Op de open plek stond een huisje. Eliza besefte dat dit hetzelfde huisje was dat aan de andere kant van de ommuurde tuin stond die ze van oom Linus had gekregen om te beplanten. Ze holde naar het overdekte portaaltje om te schuilen en drukte zich tegen de voordeur terwijl de regen steeds harder van de dakspanten gutste.
Het was al twee maanden geleden dat Rose en tante Adeline naar New York waren afgereisd, en hoewel de tijd zich inmiddels voortsleepte, was de eerste maand voorbijgesneld in een werveling van prachtig weer en geweldige ideeën voor verhalen. Eliza had elke dag verdeeld tussen haar twee favoriete plekken op het landgoed: de zwarte rots beneden in de inham, waarop de getijden van duizenden jaren een vlak platform ter grootte van een zetel hadden uitgesleten, en de verborgen tuin, haar tuin, aan het eind van de doolhof. Wat een verrukking was het om een eigen plek te hebben, een hele tuin zelfs waarin ze kon zíjn. Soms vond Eliza het prettig om doodstil op het smeedijzeren bankje te zitten en alleen maar te luisteren. Naar de bladeren die door de wind tegen de muren ritselden, het gedempte zuchten van de zee en de vogels die hun verhalen zongen. Als ze stil genoeg zat, verbeeldde ze zich dat ze bijna de bloemen kon horen zuchten van dankbaarheid jegens de zon.
Maar niet vandaag. De zon had zich teruggetrokken en voorbij de rand van het klif kolkten zee en lucht samen tot een grijze massa. Het bleef stortregenen en Eliza zuchtte. Het had geen zin om te proberen naar de tuin en door de doolhof te gaan, tenzij ze wilde dat zij en haar schrift door en door nat werden. Kon ze maar een holle boom vinden om in te schuilen! Aan de rand van Eliza’s verbeelding begon zich alweer een verhaal fladderend af te tekenen. Ze greep ernaar en hield het vast, ze weigerde het los te laten terwijl het armen en benen en een duidelijke bestemming kreeg.
Ze haalde een potlood dat ze altijd onder haar lijfje bij zich droeg tevoorschijn, scheurde het schrift uit zijn papieren verpakking, legde het tegen haar gebogen knie en begon te schrijven.
Hierboven in het rijk van de vogels was de wind sterker, en inmiddels waaide de regen haar schuilplaats in om natte vlekken op haar maagdelijke bladzijden te maken. Eliza draaide zich om naar de voordeur, maar de regen wist haar nog steeds te vinden.
Dat ging zo niet langer! Waar moest ze schrijven als het natte seizoen eenmaal was begonnen? De inham en de tuin zouden dan geen beschutting bieden. Natuurlijk was er het huis van haar oom met zijn honderd kamers, maar Eliza had moeite met schrijven als er altijd iemand in de buurt was. Je kon je er wel alleen wanen, maar dan ontdekte je altijd een dienstmeisje dat voor de haard geknield zat om de as op te vegen, of haar oom die zwijgend in een donker hoekje zat.
Er viel een regenvlaag bij Eliza’s voeten, die het portaal onder water zette. Ze sloeg haar schrift dicht en tikte ongeduldig met haar hak op de vloer van steen. Ze moest een betere schuilplaats zien te vinden. Eliza wierp een blik op de rode deur achter haar. Hoe kon het dat ze dat niet eerder had gezien? In het slot stak de sierlijke koperen sleutel. Zonder nog één ogenblik te aarzelen, draaide Eliza de sleutel naar links. Het mechanisme ging met een metalig geluid open. Ze legde haar hand op de deurknop, die glad en raadselachtig warm was, en draaide eraan. Met een klik ging de deur als door toverkracht open.