Hij perste zijn lippen op elkaar, veegde zijn handen af aan zijn spijkerbroek en knikte een beetje.
‘Ja?’ Dat had ze eigenlijk niet verwacht. ‘Wat dan? Kun je het me vertellen?’
‘Ik kan nog iets beters,’ zei hij. Hij klemde een dakspant vast zodat hij zich van het dak kon laten zakken. ‘Kom mee, dan zal ik het je laten zien.’
De opening was heel klein, helemaal onder aan de muur, en hij zat zo verstopt dat Cassandra wel een jaar vergeefs had kunnen zoeken. Christian zat op handen en voeten het struikgewas opzij te trekken. Hij richtte zich op en zei: ‘Dames gaan voor.’
Cassandra keek hem aan. ‘Ik dacht, misschien is er wel een poort.’
‘Als jij hem vindt, ga ik mee naar binnen.’
‘Moet ik…’ Ze keek naar het gat. ‘Ik weet niet of dat wel lukt, zelfs als ik zou weten hoe…’
‘Op je buik. Het is niet zo nauw als het lijkt.’
Cassandra wist het nog niet zo net. Het zag er erg smal uit. Niettemin had de vruchteloze speurtocht van die dag haar vastbeslotenheid alleen maar groter gemaakt. Nu móést ze weten wat er aan de andere kant van de muur was. Ze liet zich zo ver zakken dat ze in de opening kon kijken en keek Christian van opzij aan. ‘Weet je zeker dat het veilig is? Heb je het al eens eerder gedaan?’
‘Minstens honderd keer.’ Hij krabde zijn nek. ‘Toen was ik natuurlijk jonger en kleiner, maar…’ Zijn mondhoek trok. ‘Ik maak maar een grapje, sorry. Het lukt best.’
Ze voelde zich opgelucht toen haar hoofd eenmaal aan de andere kant was en ze besefte dat ze niet aan haar eind ging komen met haar nek verpletterd onder een bakstenen muur. Althans niet op de heenweg. Ze wrong de rest van haar lichaam zo snel mogelijk door de opening en krabbelde overeind. Ze sloeg de aarde van haar handen en keek met grote ogen om zich heen. Het was een tuin. Een ommuurde tuin. Hij was weliswaar overwoekerd, maar de prachtige essentie ervan was nog zichtbaar. Ooit had iemand voor deze tuin gezorgd. De restanten van twee paden slingerden af en aan en vervlochten zich met elkaar als veters op een Ierse dansschoen. Langs de kanten waren fruitbomen aan latwerk bevestigd en er liep ijzerdraad van de bovenkant van de ene muur naar die van de andere. Daarlangs hadden ranken blauweregen zich hongerig samengevlochten, waardoor zich een natuurlijke baldakijn had gevormd.
Tegen de zuidmuur stond een stokoude, knoestige boom. Cassandra liep erheen. Ze besefte dat het de appelboom was, waarvan een van de takken over de muur groeide. Ze hief haar hand op om een van de goudkleurige appels aan te raken. De boom was ongeveer vijf meter hoog en had de vorm van de Japanse bonsai die Nell haar voor haar twaalfde verjaardag had gegeven. De stam was gedrongen en was in de loop der decennia scheefgegroeid. Iemand had de moeite genomen een kruk onder een zware tak te zetten om iets van zijn gewicht te stutten. Een brandplek halverwege deed vermoeden dat heel lang geleden de bliksem was ingeslagen. Cassandra stak haar hand uit om de brandplek te voelen.
‘Magische plek, vind je niet?’ Christian stond midden in de tuin bij een roestig ijzeren bankje. ‘Dat voelde ik als kind al.’
‘Kwam je hier vaak?’
‘Heel vaak. Ik had het gevoel dat het mijn geheime plekje was. Niemand wist er iets van.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Nou ja, bijna niemand.’
Cassandra zag achter Christian, aan de andere kant van de tuin, iets glinsteren op de overwoekerde muur. Ze liep erheen. Het was metaal dat blonk in de zon. Een hek. Kabeldikke slingerplanten hadden zich eroverheen gevlochten als een reusachtig spinnenweb dat de ingang van het spinnenhol beschermde. Of de uitgang.
Christian kwam naast haar staan en samen trokken ze de braamstruiken een beetje opzij. Het hek had een koperen kruk die in de loop der jaren zwart was geworden. Cassandra rammelde er even aan. Het hek zat op slot.
‘Ik vraag me af wat er aan de andere kant is.’
‘Daar is een doolhof die zich uitstrekt over het hele landgoed,’ zei Christian. ‘Hij eindigt bij het hotel. Michael is de afgelopen drie maanden bezig geweest om hem te restaureren.’
Ja natuurlijk, de doolhof. Dat wist ze. Waar had Cassandra over de doolhof gelezen? In Nells aantekeningen? Of in een van de toeristenbrochures van het hotel?
Vlakbij hing een libel een poosje trillend in de lucht voordat hij wegschoot, en ze draaiden zich weer om naar het midden van de tuin.
‘Waarom had je grootmoeder het huisje gekocht?’ vroeg Christian terwijl hij een afgevallen blaadje van zijn schouder veegde.
‘Ze was hier in de buurt geboren.’
‘In het dorp?’
Cassandra aarzelde en vroeg zich af hoeveel ze kon loslaten. ‘Op het landgoed in feite. Blackhurst. Dat wist ze pas toen haar adoptiefvader overleed en zij al in de zestig was. Ze ontdekte dat Rose en Nathaniel Walker haar biologische ouders waren. Hij was…’