Ze liet de hordeur achter zich dichtvallen en liep het pad naar de achtertuin af. Er waren bloemen van de Indische jasmijn gevallen en die lagen zwart en droog en gekrompen te stoven in de zon. Ze wreef ze onder het lopen met haar schoen uit. Ze vond het leuk om zwarte vegen op het lichte beton te maken.
Ze ging op de kleine ijzeren tuinstoel op een open plek aan het eind zitten en vroeg zich af hoe lang ze zichzelf in deze merkwaardige tuin van haar mysterieuze grootmoeder moest bezighouden. Ze staarde naar het huis. Wat hadden haar moeder en haar oma te bespreken, en waarom waren ze hier vandaag op bezoek gegaan? Hoe ze ook met de vragen in haar jonge hersens worstelde en ze van alle kanten bekeek, ze moest het antwoord schuldig blijven.
Na een poosje bleek de verleiding van de tuin te groot. Ze vergat haar vragen en begon zwangere knopjes van de vlijtig liesjes te verzamelen, vanuit de verte gadegeslagen door een zwarte kat die veinsde geen belangstelling te hebben. Toen ze een mooie verzameling had, klom Cassandra op de laagste tak van de mangoboom achter in een hoekje van de tuin, met de zaadbolletjes voorzichtig in haar hand, en toen liet ze die een voor een knappen. Ze genoot van de koude, glibberige zaadjes die over haar handen sproeiden, de verrassing van de poes toen er een zaaddoosje tussen haar voorpoten viel en haar sprong omdat ze dat voor een sprinkhaan versleet.
Toen ze allemaal gesprongen waren, veegde Cassandra haar handen aan haar short af en keek ze om zich heen. Aan de andere kant van het prikkeldraad van de omheining stond een enorm wit, rechthoekig gebouw. Cassandra wist dat dit het theater van Paddington was, al was het gesloten. Ergens in de buurt dreef oma haar winkel in tweedehands spullen. Daar was Cassandra een keer geweest tijdens net zo’n plotseling bezoekje van Lesley aan Brisbane. Die had haar bij Nell achtergelaten terwijl zijzelf iemand ging opzoeken.
Nell liet haar een zilveren theeservies poetsen. Daar had Cassandra van genoten: van de geur van de Silvo, en van het zien hoe het doekje zwart werd en het zilver van de theepotten ging glimmen. Nell legde haar zelfs een paar van de keurmerkjes uit: de leeuw voor zuiver zilver, de luipaardenkop voor Londen en een letter voor het jaar waarin het was gemaakt. Het leek wel een geheime code. Naderhand had Cassandra vergeefs haar hele huis doorzocht op zilver dat ze voor Lesley kon poetsen en ontcijferen. Nu wist ze opeens weer hoe leuk ze dat karweitje had gevonden, ze was het vergeten.
Toen de tijd verstreek, de zon naar zijn hoogste punt aan de hemel klom, de mangobladeren slap gingen hangen van de hitte en het lied van de magpies hun in de keel stokte, liep Cassandra weer terug over het tuinpad. Mama en Nell zaten nog binnen – ze zag hun donkere silhouet door de hordeur – dus liep ze door langs de zijkant van het huis. Daar was een enorme houten schuifdeur op een rail en toen ze aan de hendel trok om hem open te maken, keek ze in de koele, schemerige ruimte onder het huis.
De duisternis was zo’n contrast met het schelle licht van buiten, dat het was alsof ze over de drempel van een andere wereld stapte. Cassandra voelde een schok van opwinding toen ze naar binnen ging en langs de wanden van de ruimte liep. Het was een grote ruimte, maar Nell had haar best gedaan om hem te vullen. Langs drie wanden stonden van de vloer tot het plafond stapels dozen van verschillende vormen en afmetingen, en tegen de vierde stonden oude ramen en deuren, waarvan sommige met kapotte ruitjes. De enige plek waar niets stond was een deuropening halverwege de verste wand, die naar de kamer voerde die Nell haar ‘appartement’ noemde. Als Cassandra naar binnen gluurde, zag ze een ruimte ter grootte van een slaapkamer. Langs twee kanten liepen geïmproviseerde schappen die vol stonden met oude boeken en tegen de verste wand stond een uitklapbed met een rood-wit-blauwe lappendeken. Door een klein raampje viel het enige licht, maar er waren een paar houten spijlen voor getimmerd. Om dieven buiten te houden, dacht Cassandra, al kon ze zich niet voorstellen wat die in zo’n kamer te zoeken hadden.
Cassandra had sterk de neiging om op het bed te gaan liggen en de koele lappendeken tegen haar huid te voelen, maar Nell had er geen misverstand over laten bestaan – ze mocht wel beneden spelen maar niet in die kamer komen – en Cassandra was een gehoorzaam meisje. In plaats van naar binnen te gaan en op bed te ploffen, draaide ze zich weer om. Ze liep terug naar de plek waar een kind heel lang geleden een hinkelbaan op de betonnen vloer had getekend. Ze speurde de omtrek van de ruimte af op zoek naar een geschikte steen en gooide er een paar weg voordat ze een gelijkmatige zonder scherpe hoeken vond die hem van koers konden laten veranderen.
Cassandra liet de steen rollen ( hij belandde perfect in het midden van het eerste vierkant ( en ze begon te hinkelen. Ze was bij nummer zeven toen ze de stem van haar grootmoeder, zo scherp als gebroken glas, door de vloer van boven hoorde snerpen. ‘Wat ben jij voor moeder?’