Aan de ene kant liep een smal betonnen pad met barsten. Helemaal aan het eind was wel een voordeur, maar iemand had jaren geleden de trap ernaartoe laten dichtgroeien, zodat je er niets meer van zag, en volgens Lesley werd die nooit meer gebruikt. Zo vond Nell het prettig, voegde ze eraan toe. Het weerhield mensen ervan onverwacht langs te komen in de waan dat ze welkom waren. De dakgoten waren oud en scheef en in het midden zat een groot roestig gat dat bij een wolkbreuk bakken vol water moest doorlaten. Maar vandaag was er geen teken van regen, dacht Cassandra, toen een warme bries de windgong deed klingelen.
‘Jezus, wat is Brisbane toch een stinkgat,’ zei Lesley, terwijl ze hoofdschuddend over haar grote, bruine zonnebril tuurde. ‘Wat een zegen dat ik hier ben weggegaan.’
Er klonk een geluid aan het eind van het pad. Een slanke, lichtbruine poes biologeerde de nieuwe gasten ongastvrij. Ze hoorden scharnieren van een hekje piepen en daarna voetstappen. Naast de kat verscheen een lange gestalte met zilvergrijs haar. Cassandra hield de adem in. Nell. Het was alsof ze een van de beelden uit haar fantasie onder ogen kwam.
Ze bleven allemaal even naar elkaar staan kijken. Niemand zei iets. Cassandra had het merkwaardige gevoel dat ze getuige was van een geheimzinnig volwassenenritueel, dat ze niet helemaal begreep. Ze vroeg zich af waarom ze bleven staan en wie de eerste stap zou zetten, toen Nell de stilte verbrak. ‘Ik dacht dat je eerst zou bellen wanneer je wilde komen.’
‘Ook leuk om jou weer te zien, mama.’
‘Ik ben druk met het sorteren van kisten voor de veiling. Er staan overal spullen, we kunnen nergens zitten.’
We redden ons wel.’ Lesley knipte met haar vingers naar Cassandra. ‘Je kleindochter heeft dorst, het is hier verrekte warm.’
Nell slaakte een lange zucht. ‘Kom dan maar mee naar binnen.’
Lesley knipoogde naar Cassandra en trok één schouder op ten teken dat ze moest meekomen.
Cassandra keek de twee vrouwen even na toen ze het betonnen pad naar de achterkant van het huis op liepen. Er was iets vreemds aan het gedrag van haar moeder, iets zenuwachtigs dat Cassandra niet van haar gewend was en waarop ze de vinger niet kon leggen.
‘Kom dan, Cassie,’ riep Lesley van het eind van het pad. ‘Sta daar niet zo te treuzelen. Zeg ik net tegen oma wat een lief meisje je bent en nu maak je me tot een leugenaar.’
Nell had niet overdreven over de bende. De vloer was overdekt met grote, kreukelige bergen van proppen krantenpapier. Op de tafel, een eiland te midden van een zee van kranten, stonden ontelbare stukjes porselein, glas en kristal. Snuisterijen. Bric-à-brac, dacht Cassandra, blij dat ze dat weerbarstige woord nog kende.
‘Ik zal water opzetten,’ zei Lesley en ze schoof naar de andere kant van de keuken.
Nell en Cassandra waren alleen, en de oude vrouw keek haar op die griezelige manier van haar aan.
‘Je bent gegroeid,’ zei ze uiteindelijk. ‘Maar je bent nog steeds te mager.’
Cassandra knikte. Het was waar, want de kinderen op school zeiden dat ook altijd.
‘Ik was net zo mager als jij,’ zei Nell. ‘Weet je hoe mijn vader me vroeger noemde?’
Cassandra haalde haar schouders op.
‘Geluksbenen. Ik mocht van geluk spreken dat ze niet in tweeën knapten.’ Nell pakte theekopjes van haken aan een ouderwetse kast. ‘Wil je thee of koffie?’
Cassandra schudde gegeneerd haar hoofd. Ze was in mei wel tien geworden, maar ze was nog altijd een klein meisje dat niet gewend was aan grote mensen die haar vroegen of ze een grotemensendrankje wilde.
‘Ik heb geen sap of frisdrank of zoiets in huis,’ waarschuwde Nell.
Cassandra had haar tong weer terug. ‘Ik vind melk lekker.’
Nell keek haar met knipperende ogen aan. ‘Die staat in de koelkast. Hij is voor de poezen. De fles zal glad zijn, dus kijk uit dat je hem niet op de grond laat vallen.’
Toen de thee was ingeschonken, zei Cassandra’s moeder dat ze naar buiten moest. Het was een te mooie, zonnige dag om in huis te zitten. Oma Nell voegde eraan toe dat ze onder het huis kon spelen, maar dat ze nergens aan mocht komen. En ze mocht zeker niet in het benedenappartement komen.
Het was zo’n hete, Australische periode waarin de dagen zonder tussenpozen aaneengeregen lijken. Ventilators deden weinig anders dan warme lucht laten ronddraaien, de cicaden snerpten oorverdovend, ademhalen kostte moeite en je kon niets anders doen dan op je rug liggen wachten tot januari en februari voorbij waren en de maartstormen begonnen, en daarna eindelijk de eerste hevige regenbuien van april.
Maar dat wist Cassandra niet. Ze was een kind en beschikte over de gehardheid van een kind tegen een moeilijk klimaat. Het zou nog minstens tien jaar duren voordat de onhoudbare, verstikkende warmte van de zomer in Brisbane haar zou opvallen.