Elin fronste haar wenkbrauwen. Als ze eerlijk was, moest ze erkennen dat haar nog iets dwarszat. Dat haar moeder Jonathan had gebeld, was akelig irritant, maar dat Jonathan had gevraagd of ze nog eens langskwam, deed gewoon pijn. Blijkbaar vond hij het nodig weer met haar te praten, terwijl ze juist zo trots was op haar vorderingen. Ze deed het toch goed? Ze had de afgelopen weken verdomme meer lef getoond dan in de rest van haar leven en juist nu wilde hij, meneer de psycholoog, met haar praten? Het voelde als een sterke motie van wantrouwen en die had ze niet verdiend. Bijna had ze zich weer omgedraaid, maar toen ze achter de deur voetstappen hoorde naderen, bleef ze toch staan. Jonathan opende de deur en wenkte haar binnen. Stil liep ze achter hem aan en nam plaats op de bank waarop ze nog niet zo lang geleden vele uren had versleten. Ze sloeg haar benen over elkaar, kruiste haar armen en wachtte tot hij het woord nam.
‘Goed je weer te zien.’
‘Dank je.’
‘Je ziet er goed uit.’
‘Dank je.’
‘Hoe gaat het met je?’
‘Veel beter’.
Jonathan glimlachte en even was het stil. Toen zei hij: ‘Ik heb je om twee redenen gevraagd langs te komen. Ten eerste uit nieuwsgierigheid. Ik was erg benieuwd hoe het nu met je gaat. En ten tweede is het altijd goed om na een pauze eens te kijken waar je staat. We hebben intensief gesproken, bijna drie maanden lang ten minste twee keer per week. Nu kunnen we met meer afstand kijken naar de dingen die gebeurd zijn. Vaak hebben mensen tijd nodig om bepaalde gebeurtenissen een plek te geven. Dat betekent niet dat de pijn verdwijnt, maar wel dat die minder sterk aanwezig is, dat die naar de achtergrond schuift.’
Elin knikte aarzelend. ‘Dat is wel zo, ja.’
‘Vertel eens.’
Elin zuchtte. ‘Nou, ik ben in een nieuwe stad gaan wonen, ik heb een geweldig appartement en een leuke baan. Ik speel de hoofdrol in een toneelstuk. Het gaat dus heel goed.’
‘Wat fijn voor je. En Daniël? Denk je nog vaak aan hem?’
‘’s Nachts droom ik over hem. En soms denk ik aan hem, juist als ik het heel leuk heb.’
‘Wat denk je dan precies?’
Elin zuchtte nog eens. Hier had ze geen zin in. Ze wilde niet terugdenken aan de tijd dat ze samenwoonde met Daniël. Terugdenken riep een pijn op die ze niet meer wilde voelen: de pijn van een meisje dat ze niet meer wilde zijn. Dat ze niet meer begreep. Dat ze in feite nooit begrepen had.
‘Ik denk aan de vreselijke dingen die hij deed en vind dat dan gemeen van mezelf. Ik weet dat hij ziek is. Dat hij eerst een heel aardige jongen was en dat ik van hem hield. Maar dat zijn ziekte hem heeft veranderd.’ Ze voelde de tranen branden en gaf haar verzet op. Uit ervaring wist ze dat huilen op de bank bij Jonathan enorm opluchtte.
‘Je hoeft hem niet te verdedigen, Elin,’ zei Jonathan zacht. ‘Het is oké om te voelen wat je voelt, of dat nu boosheid is, walging of onbegrip. Voel wat je voelt, maar schuld is niet nodig. Jij bent niet verantwoordelijk voor de daden van een ander, daar hebben we het uitgebreid over gehad.’
‘Ja, dat weet ik wel,’ snikte Elin.
‘Probeer nog eens te vertellen waaraan je denkt.’
Met betraande ogen keek Elin naar Jonathan, in zijn fauteuil aan de andere kant van de salontafel. Achter hem de ramen die, sinds de verbouwing, tot aan de grond reikten. Inderdaad een verbetering, dacht ze afwezig. Door een waas van tranen zag ze Daniël voor zich. Hij zat naast haar op bed en had haar handen met handboeien vastgemaakt, een knijper op haar neus gezet en een hand op haar mond gelegd. Tussen zijn vingers door had hij een rietje in haar mond gestoken. Ze zag zijn verwilderde blik en de woede in zijn ogen. Hij leek een ander mens. Dit was niet de Daniël die ze kende en van wie ze hield. Ze probeerde onder zijn greep vandaan te komen door haar hoofd te draaien, maar het ging niet. Hij hield haar nog steviger vast en ze raakte in paniek. Het lukte niet om rustig adem te halen. Het rietje liet veel te weinig lucht door. Ze kreeg het ontzettend benauwd, voelde de druk op haar ogen toenemen en had het gevoel dat ze stikte, tot alles zwart werd. Toen ze weer bijkwam, was Daniël weg en lagen de handboeien op het nachtkastje, naast een vol glas cola light.
‘De eerste keer dacht ik dat ik doodging. Ik was zo bang,’ snikte ze.
Jonathan knikte.
‘De keren daarna wist ik wel dat ik weer bij zou komen, maar die angst is altijd gebleven. Waarom ben ik niet weggegaan? Dat snap ik nog steeds niet. Dit was toch al erg genoeg?’ Dankbaar nam ze een tissue uit de doos die Jonathan haar aanreikte. Ze droogde haar wangen en snoot haar neus.
‘Ja, dit was heel erg,’ zei Jonathan. ‘En misschien zul je nooit weten waarom je bleef. Maar het was jouw keuze, hoe onbegrijpelijk ook. Nu zou je een andere maken, maar het was zoals het was, dat moet je accepteren.’