39
De harde kloppen op de deur hadden al een paar minuten niets opgeleverd. Elin trok een grimas en wreef stevig over de pijnlijke knokkels van haar rechterhand. Aan de deurstijl was met een paar lagen plakband een briefje bevestigd waarop stond dat de bel defect was. In de nauwkeurig vormgegeven letters herkende ze het handschrift van Jonathan. Het was nog vroeg, eigenlijk te vroeg om met goed fatsoen bij iemand aan te kloppen, maar daar wilde ze nu niet aan denken. Ze had die nacht geen oog dichtgedaan en had behoefte aan advies. Goede raad van iemand die haar kende en die gewoon even moest bevestigen dat ze niet aan het doordraaien was. Dat was alles, haar bezoek hoefde niet lang te duren, maar ze wilde wel nu naar binnen. Ze had niet voor niets de eerste trein genomen om hem te kunnen spreken voor zijn werkdag begon. Hij zou toch niet weg zijn? De ruit boven de deur was te hoog om doorheen te kijken, maar toonde een flauwe gelige gloed die van een lamp moest komen. Als er lampen aan zijn, is hij thuis, dacht Elin en ze stapte resoluut de tuin in om een raam te zoeken waardoor ze wel kon kijken.
De tuin van Jonathan was groot en niet al te best onderhouden. Een dikke laag dorre bladeren bedekte het grootste deel van een uitgestrekt gazon en de houten ligstoel in het midden van het veld zou ook ontdaan moeten worden van een bladerdek voordat hij weer bruikbaar was. Het gazon werd omringd door een ligusterhaag die het geheel een chique maar sombere uitstraling gaf. Vooral nu het nog schemerde en de zon zich vanwege de grijze wolkenlaag de hele dag niet zou laten zien, stemde de tuin triest. Door de twee langwerpige ruiten aan de zijkant van het huis was niets te zien: zware gordijnen belemmerden het zicht. Ze liep verder om het huis heen op zoek naar een achterdeur, toen haar blik viel op iets wits achter in de tuin. Naast een kleine houten schuur kon ze, als ze haar ogen samenkneep, het begin van een smal pad onderscheiden. Na een paar meter leek het uit te komen bij het witte voorwerp dat in het eerste voorzichtige ochtendlicht haar aandacht had getrokken. Ze keek opzij en zag aan de achterzijde van het huis de deur waarnaar ze op zoek was. Er scheen geen licht achter. Met een zucht draaide Elin haar blik weer naar het pad. Ze aarzelde, maar haar nieuwsgierigheid won het van haar wens Jonathan te zien. Ze stak haar handen in haar zakken en zette koers naar het pad. Met grote passen stapte ze door het vochtige bladerdek. Haar broekspijpen werden nat en ze rilde van de kou die via haar benen omhoog kroop.
Het schuurtje achter in de tuin had geen ramen, ook niet in de deur. Ze voelde aan de klink, maar die gaf niet mee. Met drie passen stond ze naast het schuurtje en daar maakte het natte gras plaats voor een smal grindpad. Na een flauwe bocht kwam het uit bij een wit beeldhouwwerk op een sokkel, waar ze een paar minuten eerder een glimp van had opgevangen. Het beeld toonde een atletische man met een doek om zijn middel en een speer in zijn geheven rechterhand. Bij de nek hield het beeld op, het hoofd ontbrak. Vast een Griekse god, dacht Elin. Ze liep om de sokkel heen en zag, gedeeltelijk bedekt met bladeren, het hoofd van het beeld. Een blind oog staarde haar aan. Ze liep dichterbij, zakte door haar knieën en veegde met haar hand de bladeren weg. Nu zag ze twee ogen, een scherpe neus en een goedgevormde mond. Een fraaie kop. Zonde dat die eraf was, wat zou er gebeurd zijn? Ze nam het hoofd in haar handen en liep naar de voorkant van het beeld. Het kostte behoorlijk wat kracht om het hoofd op te tillen en op de nek te plaatsen. Toen ze voelde dat ze de balans gevonden had en het hoofd stevig stond, liet ze het los en zette een stap achteruit.
Met hoofd zag de man er anders uit, krachtiger, verheven. Hij had wel iets weg van Daniël, die kon ook zo mysterieus uit zijn ogen kijken. Net als de ogen van dit beeld, verrieden Daniëls ogen zelden zijn gevoel of gemoedstoestand. Sommigen vonden hem daarom arrogant, maar Elin wist beter. Daniël was een introverte jongen, hij liet niet snel het achterste van zijn tong zien. Hij hield ervan na te denken voordat hij zich een mening vormde en ergerde zich aan mensen die dat niet deden en ook hun mening verkondigden als ze zich niet in het onderwerp hadden verdiept. Zwaar op de hand, had haar moeder deze karaktertrek genoemd, maar zelf vond Elin het prettig. Ze rilde. Daniël was belangrijk voor haar geweest. Tijdens een moeilijke periode op de middelbare school was hij haar rots in de branding. De wetenschap dat hij haar op kwam halen, bood tegenwicht aan de vele eenzame uren op school. Een tijd lang had ze gedacht en gehoopt dat ze altijd bij elkaar zouden blijven, maar Daniëls verhuizing naar zijn moeder in Spanje maakte een einde aan die droom. Toen ze hem zes jaar later weer tegen het lijf liep, kon ze haar geluk niet op. Maar ook toen bleek dat geluk eindig. Blijkbaar mocht het niet zo zijn. Het kon ook niet meer, de Daniël van toen was verdwenen en had plaatsgemaakt voor een man die ze niet herkende. Een man die haar pijn had gedaan. En dat nam ze hem kwalijk: hij had haar het geluk afgenomen waar ze recht op had. Eigenlijk net als Sirpa dat deed, vroeger en nu weer. Ze snoof toen ze de overeenkomst zag. Daniël en Sirpa, twee spoken uit het verleden die haar leven bleven beïnvloeden.