Rogier sloeg zijn ogen neer. Toen hij weer opkeek, leek hij mijlenver weg. ‘Een week na Ferry’s dood heb ik Flerck gekocht. Ik wilde onze hobby voortzetten. En net als Ferry altijd deed, gaf ik het dier een naam met een F. Met Flerck ging het best goed, maar ik hield het thuis niet meer uit. Die sfeer van verdriet was niet te harden, ik moest weg. Mijn vader heeft dit appartement voor me gekocht, maar daarna heb ik mijn ouders niet meer gezien. Ik heb gezegd dat ik wel weer contact opneem als ik daaraan toe ben.’
Opeens keek hij Elin aan. ‘Dat vind je vast heel slecht van mij? Dat ik uit huis ben gegaan terwijl ze net al een zoon hadden verloren.’
Elin schraapte haar keel, dacht even na en schudde toen haar hoofd. ‘Nee, het is verschrikkelijk om iemand te verliezen, daar weet ik alles van. Mijn vader is gestorven toen ik nog jong was. Ik was te klein om het huis uit te gaan, maar ik herinner me ook die sfeer van rouw die nog heel lang in huis bleef hangen. Beklemmend. Ik vind het niet gek dat je daaraan wilde ontsnappen.’
Rogier had aandachtig naar haar geluisterd en knikte opgelucht toen ze hem aankeek. ‘Ja, beklemmend, dat was het precies. Daar heb ik hier gelukkig geen last van. In dit appartement is Ferry’s dood niet de hele tijd aanwezig. Ik kan aan hem denken wanneer ik dat wil. En ik kan mijn dieren bij me houden, ook al zijn ze dood, ik kan ze gewoon niet wegdoen, Elin, dat kan ik niet.’
‘En Flerck?’ vroeg Elin, ‘hoe is het met hem afgelopen?’
‘Ja, dat was nogal stom... die is tijdens de verhuizing met terrarium en al van de aanhangwagen gevallen.’ Gehaast praatte hij verder, alsof hij de rode kleur op zijn wangen met woorden wilde verhullen. ‘Daarna nam ik toch weer een koppel, Fritz en Fizzy. Dat waren de eerste dieren die ik had die last kregen van rachitis, een vorm van botontkalking waaraan leguanen kunnen sterven. Een tekort aan vitamine D is dan eigenlijk de boosdoener. Dat kun je voorkomen als je de juiste sterke lampen boven een terrarium hangt. Die heb ik voor Figaro dan ook meteen aangeschaft. Maar je kunt een ziekte niet altijd voor zijn, dat blijkt wel: Fred heeft nu ook rachitis.’ Bij de gedachte aan Fred sprong Rogier op. ‘Ik moet weer naar binnen, Elin. Sorry dat ik je heb laten schrikken.’ Hij keek haar onzeker aan. ‘Eh... is het nu weer goed?’
Elin schonk hem een glimlach. ‘Het is goed, Rogier. Fijn dat je me je verhaal hebt verteld. En sterkte met Fred.’
34
De volgende dagen bleef ze thuis en dat beviel haar prima. Ze had Wendy gebeld en verteld dat ze de hele week zou uitzieken, daarna zou ze wel zien of ze weer zin had om te gaan werken. Voorlopig vermaakte ze zich met een stapel tijdschriften en een aantal boeken die al weken op haar lagen te wachten. Wisselgeld, noemde ze haar vrije week. Vanaf dag één had ze zich een slag in de rondte gewerkt. In haar eentje had ze de studio draaiende gehouden, zonder hulp van die extra collega die al maanden geleden aangenomen zou worden. En hoe vaak had ze niet overgewerkt? ’s Avonds en in het weekend? Daar konden best een paar daagjes ‘ziek’ tegenover staan. Zelfs toen John belde, had ze zich niet van haar stuk laten brengen. Hij begon aardig en belangstellend, maar toen hij doorkreeg dat ze die week niet meer zou komen, veranderde zijn toon. Boos had hij erop gewezen dat de studio onbemand was en dat zij hem niet kon laten stikken. ‘John, er is geen reden om zo boos te reageren,’ had ze gezegd. ‘Ik ben ziek, dus ik kom niet. Misschien kun je via het uitzendbureau iemand inschakelen?’ En hoewel ze het er warm van had gekregen, gaf ze zichzelf een schouderklopje toen het gesprek was beëindigd. Ze was niet gezwicht, ze had zich niet laten ompraten, maar had voet bij stuk gehouden.
Geïnspireerd door haar eigen kracht had ze na Johns telefoontje haar moeder gebeld. Die begon direct een monoloog over haarzelf en Wim, en hoe fijn ze het vond dat Elin hun relatie had goedgekeurd. Halverwege kapte Elin haar af, iets wat ze bijna nooit had gedaan. Dat viel haar moeder ook op; ze was gelijk stil.
‘Mam, luister nu eens naar mij.’
‘O... ja...? Er is toch niets, schat?’
‘Ik wil iets zeggen en jij moet even alleen maar luisteren. Ik vind het vreselijk om naar het graf van papa te gaan. Het maakt me heel verdrietig en dat wil ik niet. Bovendien kost het me een berg tijd. Daarom doe ik het niet meer. Ik ga niet meer elke zondag naar zijn graf om het te verzorgen. Ik denk ook echt niet dat het nodig is om daar iedere week te zijn. Het ziet er prima uit, en als je wilt dat iemand de plantjes bijhoudt en de bladeren raapt dan kun je daar ook de begraafplaats voor betalen. Zij hebben daar mensen voor. Papa verlangt heus niet van ons dat we jarenlang iedere week naar zijn graf toe komen. Hij zou het juist toejuichen dat we doorgaan met ons eigen leven. Jij dus ook, met Wim.’