‘Zachte kamers?’
‘Dat zijn kamers zonder meubilair waar onze patiënten zichzelf en anderen geen kwaad doen en waar ze tot rust kunnen komen. Opname in deze kamers proberen we tot een minimum te beperken, maar soms is er geen andere mogelijkheid.’
Elin knikte. ‘Hoe is het vandaag met hem?’
‘Vanmorgen was hij erg rustig. De hele week gaat het redelijk. Er hebben zich geen bijzonderheden voorgedaan.’
‘Weet hij dat ik kom?’
‘We hebben hem dat gisteren verteld. Hij lachte toen hij uw naam hoorde, maar of hij werkelijk begrepen heeft dat u hem vandaag bezoekt, durf ik niet te zeggen.’
Dokter Verhoeven sloeg op zijn knieën ten teken dat het gesprek wat hem betreft kon worden afgerond. ‘Daniël zit nu in onze binnentuin. Als u geen vragen meer hebt, breng ik u naar de bezoekruimte. Daniël komt daar ook naartoe.’
‘Eh... ja, ik wil nog wel weten of hij me kwaad kan doen,’ vroeg Elin met rode wangen. Nu het moment waarop ze Daniël ging zien bijna tastbaar was, kreeg ze het Spaans benauwd. Verstandelijk kon ze prima verklaren waarom het een goed idee was om haar ex te bezoeken, maar met haar gevoel kon ze er niet meer bij. Haar binnenste protesteerde heftig tegen een confrontatie met de gek die haar bijna had vermoord. Binnen enkele minuten zou ze weer in dezelfde ruimte zijn met de man die haar ernstig had beschadigd. Vanuit haar tenen voelde ze de drang op te staan, weg te rennen en nooit meer om te kijken. Maar dat deed ze niet. Ze klemde haar handen om de leuningen van de stoel en keek de dokter afwachtend aan.
‘Dat is uitgesloten. Hoewel het waarschijnlijk niet nodig is, de medicijnen houden hem immers al kalm, hebben we Daniël voor uw bezoek gefixeerd. Dat houdt in dat zijn bovenarmen en polsen en zijn bovenbenen en enkels met straps zijn vastgemaakt aan de stoel. Hij kan u niets doen. Bovendien is de assistent aanwezig om in te springen als dat nodig is. Verder bent u uiteraard vrij om het bezoek te beëindigen zodra u dat wilt. De assistent zal u dan weer naar buiten begeleiden. Akkoord?’
‘Ja, oké.’
‘Uitstekend. Dan breng ik u nu naar Daniël.’
23
Met lood in haar schoenen liep Elin achter dokter Verhoeven aan. Hij leidde haar de trap af, liep via de hal naar een kleine bezoekruimte, ging voor het raam staan en wees naar buiten. ‘Kijk, daar heb je hem.’ Elin liep langzaam dichterbij en volgde de blik van de dokter. Ook deze kamer keek uit op de binnentuin. Een verpleger in een wit uniform duwde een man in een rolstoel over het tuinpad. De man die ze eerder had aangezien voor een bejaarde, was Daniël. Hij zat voorovergebogen, staarde naar zijn voeten en beet op zijn onderlip. Om zijn bovenarmen en polsen zag ze de witte banden die hem aan de armleuningen van de rolstoel ketenden. Elin was perplex. Ze had van alles verwacht, maar niet dit: een zielig hoopje mens, voortgeduwd in een rolstoel.
‘Waarom zit hij in een rolstoel?’ vroeg ze.
‘Hij kan wel lopen, maar is momenteel te zwak om dat vol te houden,’ zei dokter Verhoeven. ‘Bovendien is hij een aantal keren gevallen en heeft zich daarbij licht verwond. Voor zijn eigen veiligheid is een rolstoel nu het beste.’
Met een blik op zijn horloge liep hij naar de deur. ‘Goed, dan laat ik u nu alleen. Als u nog vragen hebt, weet u mij te vinden. Tot ziens.’
Elin nam plaats op een van de vier fauteuils die om de lage tafel stonden. Aan een muur hing een onopvallend schilderijtje, verder was de ruimte leeg. Achter de gesloten deur hoorde ze Daniël en de assistent naderen. Ze voelde haar handen trillen en stak ze onder haar benen. Langzaam ging de deur open en daar was hij: Daniël, de man die haar leven vijf jaar lang had bepaald. De man van wie ze meer dan van wie ook had gehouden, maar ook de persoon die ze het meest had gevreesd. De assistent reed hem zwijgend tot aan de tafel en liep toen achteruit naar de muur, waar hij met een afgewende blik bleef staan.
Daniëls houding was nog dezelfde als die in de tuin. Hij zat voorovergebogen en staarde naar zijn voeten. Hij droeg geen schoenen maar een soort pantoffels. Verder een blauw shirt met lange mouwen op een bruine ribbroek. Zijn haren waren gekamd. Ze zag dat hij al flink grijs werd.
Ze trok haar handen onder haar benen vandaan – ze trilden niet meer – en boog wat voorover om Daniëls blik te vangen, maar dat lukte niet.
‘Daniël? Ik ben het, Elin.’
Nog voor hij opkeek verscheen er een lach op zijn gezicht, die hem er meteen jonger uit deed zien. Hij bleef voorover zitten, rolde zijn ogen omhoog en keek haar recht aan.
‘Elin,’ zei hij met een stem die ze uit duizenden zou herkennen. Zijn gestalte mocht veranderd zijn, zijn stem was nog exact dezelfde. Ze kreeg kippenvel en schoof onbewust wat naar achteren in haar stoel.