Lijst 21 – Dingen die ik haat:
1. lege portemonnees
2. lachende monden
3. dat ik tegen iedereen te lief ben
4. Ike
5. Remembrance Day!
Debbie stond in de badkamer voor de spiegel en waste haar handen. Haar hoofdpijn was erger geworden. Eindelijk was Rose weggegaan. Ze had haar horen roepen en had gewoon geen antwoord gegeven. Ze hoefde geen antwoord te geven. Ze konden rustig nog even op haar wachten. Zíj had geen haast om weg te komen.
‘Debbie! Dééébbieie!’
Ze had er geen idee van waarom ze haar naam noemde terwijl ze opnieuw haar handen waste. Misschien omdat ze haar eigen stem graag hoorde, of omdat ze het leuk vond te fantaseren dat iemand haar naam zei. Niet op de ongeduldige toon die de anderen tegen haar aansloegen, maar een vleiende, meelevende toon, alsof iemand zich echt bezorgd om haar maakte of… alsof iemand haar om raad vroeg.
‘Debbie. Dééébbieie, vind je mijn nieuwe kapsel mooi? Ik vertrouw op jouw mening, Debbie. Jij hebt zo’n goede smaak. En gevoel voor stijl en elegantie.’
Had ze dat hardop gezegd?
Ze keek over haar schouder om voor de zoveelste keer te controleren of er niemand achter haar stond.
Had ze het geld maar om de elegante kleding te kopen die ze zo graag wilde dragen. Hoge hakken, strakke jeans, poloshirts van Abercrombie & Fitch. Had ze maar ouders die zo gul waren als die van Rose. Als het geheim van het leven eruit bestond om je ouders verstandig uit te kiezen, had Rose de hoofdprijs gewonnen. Niet dat ze er vaak over praatte, maar je zag het gewoon aan haar. Debbie had ontdekt dat de vader van Rose meerdere kantoorgebouwen in Boston bezat. Hij was een heel grote speler op de onroerendgoedmarkt.
Debbie! Dééébbieie! Ze wilde dolgraag net zo arrogant en afwijzend zijn als Katie West. Alle anderen konden haar dan gestolen worden. Of anders als haar zus Alice. Alice de lieveling. Alice de schat. Debbie zuchtte en keek op, maar zag het vertrouwde, ronde gezicht in de met tandpasta volgesmeerde spiegel. Het was niet van het ene moment op het andere smal geworden.
Misschien moest ze haar haar blond laten verven als ze weer naar de kapper ging. Neonblond. Het zou de juiste kleur voor deze maand zijn. Debbie ging één keer per maand naar de kapper en nam elke keer een ander kleurtje. Hoe zou een permanent haar trouwens staan? Een permanent in een novemberstorm, dacht Debbie. Fantastische titel voor een boek. Ze giechelde.
Debbie vond het helemaal niet zo erg als het november was, de wind om het schoolgebouw gierde en alle o zo belangrijke buitenactiviteiten eindelijk stopten. Ze kon Katies gezeur over het weer niet meer horen. Waren ze al vergeten dat ze bijna waren omgekomen op de Ghost? Nee, ze praatten er voortdurend over en hoe meer tijd er verstreek, des te fantastischer werden de verhalen over die drie dagen in het begin van september, toen Katie, Chris en een paar anderen de berg van meer dan drieduizend meter hadden beklommen.
Maar wie was er niet bij geweest? Debbie. En niemand had haar uitgenodigd voor het Remembranceweekend. Nee, zij moest haar vrije dagen bij haar oma doorbrengen, terwijl Chris en Julia…
Ze had zijn e-mail gecheckt en wist in welk hotel hij een kamer had gereserveerd. Hoe hij aan het geld kwam voor een gezellige tweepersoonskamer van honderd dollar per nacht? Alleen om – zoals Rose altijd met opgetrokken, perfect gevormde wenkbrauwen zei – te sporten. Ha! Ha!
‘Seks,’ zei Debbie hardop. En daarna: ‘Waarom zeg je dat woord niet, Rose?’
Debbie had er geen problemen mee.
‘Seks! Séééks!’
Maar ze kon er nog voor zorgen dat het niet doorging als ze Chris vertelde over de mail die Julia had gekregen. Het zou hem vast interesseren wat Julia’s vader had gedaan. Aan de andere kant was het niet goed om je kennis te verspillen. Ze kon beter afwachten of ze die kon gebruiken.
Debbie! Dééébbieie! Had iemand haar geroepen? Nee, op het parkeerterrein claxonneerde alleen een auto hard en lang.
Debbie liet opnieuw water over haar handen lopen. Zou ze ze nog een keer inzepen? Nee. Het was voorlopig genoeg. Ze droogde haar handen af aan Katies zwart-wit geruite handdoek. Ze glimlachte toen ze de sleutel omdraaide en de badkamerdeur achter zich dichttrok. Hemel, wat zou de Koreaanse met haar spottende, zwarte ogen zich ergeren als ze het wist. Maar ze was al drie dagen weg, op zoek naar de verdachte Paul Forster, die zich had uitgegeven voor professor Forsters zoon. Hij had met Katie en de anderen de Ghost beklommen en was daarna spoorloos verdwenen.
Debbie had de woedende mailtjes gelezen waarmee Katie professor Forster al maandenlang bombardeerde, maar de docent Frans negeerde haar pogingen om informatie te krijgen gewoon. Ha! Hij moest niets van Katie hebben. Debbie verdacht hem ervan dat hij misschien toch iets over de jongen wist, maar die informatie voor zich hield. Dat begreep Debbie. Ze vond Forster aardig. Pasgeleden had hij nog naar haar gelachen en haar bedankt toen ze hem vertelde dat Alessa en Katja hadden gespiekt bij de halfjaarlijkse test.