Chris zag in de verte een lichte vlek op de grond. Debbie stond niet meer op de plek waar ze haar hadden achtergelaten, maar was drie tot vier meter bij de ingang vandaan gelopen. Ze zat roerloos met haar hoofd licht gebogen en leek de sneeuw die haar langzamerhand bedekte helemaal niet op te merken. Haar armen hingen slap naar beneden, de blik in haar ogen was afgestompt en leeg.
‘Debbie?’ riep Julia. ‘Debbie?’
Chris hoorde niet bij de mensen die zich vrijwillig aanboden als het erom ging ergens verantwoordelijkheid voor te nemen. Aan de andere kant was hij geschokt. Hij kon gewoon niet vergeten dat hij de macht over het stuur was verloren. En zoals Debbie nu voor zich uit staarde, was er absoluut iets mis met haar. Haar gezicht was lijkbleek, alsof iemand een dikke laag witte clownschmink op haar gezicht had gesmeerd. Alleen de wond op haar voorhoofd lichtte fel op.
Benjamin en Rose kwamen van de andere kant naar hen toe lopen.
‘Hé, hebben jullie succes gehad?’ riep hij. Aan hun gezichten zag Chris het al. De zijingang van de noordvleugel was ook afgesloten. Had hij iets anders verwacht?
Rose haalde haar schouders op. ‘Geen schijn van kans. Er stond zelfs geen raam open.’ Haar lippen waren blauw van de kou en haar ogen onder de witte gebreide muts waren enorm groot. Pas nu zag ze Debbie. ‘Wat is er met haar aan de hand?’ vroeg ze geschrokken.
Chris haalde zijn schouders op.
Rose boog zich over het meisje heen en begon bezorgd tegen haar te praten.
‘Waarom brandt er binnen licht?’ vroeg Benjamin, terwijl hij met zijn kin naar de ontvangsthal gebaarde, waar de open haard, de zitgroepen en de flatscreens in het felle licht van de kroonluchter baadden. ‘Wat doen die kerels van de bewaking eigenlijk? Zijn ze blind? Zien ze op hun bewakingscamera’s niet dat we hier staan?’
Hij sprong op en zwaaide met zijn armen. ‘Hé, hallo! Hier zijn we, leeghoofden!’
Julia schudde haar hoofd. ‘Het heeft geen zin, Ben,’ zei ze. Ze stond op en zocht de ogen van Chris. ‘We kunnen Debbie hier in elk geval niet laten zitten. Dat wordt haar dood nog.’
‘Ik geloof het meteen,’ mompelde Benjamin. ‘Moet je haar zien. Ze ziet eruit alsof de dood zijn hand al naar haar uitgestoken heeft.’
Niemand gaf commentaar op zijn opmerking. In plaats daarvan keek Chris weer naar de glazen gevel van de ontvangsthal.
‘Ben je blijven roepen, Debbie?’ vroeg hij. ‘En heb je aangebeld? Of in elk geval geklopt?’
Ze gaf geen antwoord. Haar ogen staarden in het niets.
Jezus, dat kind was gewoon een ramp! Waarom had hij niet gewoon een eigen auto voor Julia en hem gehuurd? Waarom? Omdat hij blij was geweest dat hij de kosten niet alleen hoefde te betalen.
‘Hé!’ Hij trommelde hard met zijn vuisten op de glazen deur. ‘Is daar iemand? Waar zitten jullie? Willen jullie dat we hier doodvriezen?’
‘Ze trilt over haar hele lichaam. We moeten haar warm houden,’ zei Rose, terwijl ze Debbies koffer pakte en energiek de rits opentrok. De koffer zat zo vol dat het deksel spontaan opensprong. Er viel een beha uit. Rose zocht tussen de spullen. ‘Zeg eens, Debbie, dacht je dat we naar Florida gingen? Je hebt niet eens een warme trui bij je.’
Debbie gaf nog steeds geen antwoord. Haar haar kleefde als een helm tegen haar hoofd en wangen, en ze staarde sloom en stompzinnig naar haar medestudente.
‘Wat zijn de symptomen van een hersenschudding ook alweer?’ vroeg Julia bezorgd. ‘Debbie, voel je je ziek? Duizelig?’
Geen reactie.
‘Ben je misselijk?’
Debbie schudde haar hoofd. Het was in elk geval een levensteken.
‘Ben je blijven kloppen?’ vroeg Chris opnieuw.
Jezus, ze schudde haar hoofd weer, telkens weer, en stopte daar niet meer mee. ‘Er was niemand,’ mompelde ze. ‘Echt, er was niemand.’
‘En waarom brandt er dan licht?’
‘Ik heb niemand gezien. Jullie moeten me geloven, ik spreek de waarheid.’
‘Laat haar met rust, Chris,’ zei Julia. ‘Je ziet toch dat het haar van streekt maakt?’
‘Ja! Maar ik ben ook van streek! Waarschijnlijk is er iemand door de hal gelopen en heeft ze dat niet eens gemerkt omdat ze met andere dingen bezig was.’
‘Nee, er was niemand!’ Debbie huilde nu hardop, zoals altijd als iets anders ging dan ze wilde.
Chris haalde diep adem, boog zich naar Debbie toe en riep toe: ‘Kun je eens één keer ophouden met altijd alleen aan jezelf denken?! Eén keer maar?’
Ze stopte met huilen, staarde hem een paar tellen aan, en daarna verscheen er heel langzaam een glimlach op haar gezicht. ‘Je staat op mijn lijst, Christopher Bishop.’
Jezus, hij had haar het liefst beetgepakt en door elkaar gerammeld.