Even later bereikten ze het met sneeuw bedekte pad dat langs het meer liep en naar de hoofdingang leidde. Alles was donker. Als Chris niet had geweten dat er twee bewakers binnen waren, had hij gedacht dat het gebouw al jaren leegstond. Het straalde een verlaten, troosteloze sfeer uit en hij besefte dat de studenten degenen waren die het college tot leven brachten.
Langzaam liepen ze de treden op, en naarmate ze hoger kwamen werd Chris’ onaangename gevoel dat er iets niet klopte sterker. Dat lag niet aan de wind die rond het gebouw floot en ook niet aan het feit dat er nergens licht brandde. Het was iets anders. Plotseling begreep hij het. De hoofdingang naar de ontvangsthal was afgesloten met een stalen traliehek, dat met elke windstoot luid rammelde.
Ineens hoorden ze een luid gejank, dat door merg en been ging. Het klonk als het gekerm van een opgesloten dier.
‘Shit, ze hebben het gebouw afgesloten,’ vloekte Chris. ‘Hoe moeten we nu in vredesnaam binnenkomen?’ Hij schopte tegen het traliehek. Het gejank verstomde onmiddellijk.
‘Laten we gewoon aanbellen,’ antwoordde Benjamin, terwijl hij op de knop boven de intercom drukte.
Er klonk alleen geruis.
‘Niemand thuis,’ zei Benjamin spottend.
‘Hallo, hoort iemand ons?!’ Chris hield zijn vinger op de bel. Ze wachtten, maar er gebeurde niets. Het was doodstil en er gingen geen lichten aan.
Chris schopte opnieuw een paar keer hard tegen het traliehek.
‘De bewakers zijn binnen,’ zei Rose. ‘Die moeten ons toch horen.’
‘Of zien,’ antwoordde Benjamin, die door een windstoot werd getroffen en zijn muts nog verder over zijn voorhoofd naar beneden trok. ‘De ingang wordt tenslotte bewaakt.’
De wind huilde en ergens viel iets luid krakend op de grond. Debbie jammerde.
Chris keek bezorgd naar haar. Het meisje dat voor hem stond, met het besneeuwde haar, de wond op haar voorhoofd en het gezicht dat blauw was van de ijzige kou, was Debbie niet. Ze leek op een merkwaardige manier veranderd. Stel dat haar verwondingen erger waren dan ze leken?
En het was zijn schuld. Zo snel kon je zonder dat te willen en zonder waarschuwing schuldig zijn. Gewoon zomaar. Een besneeuwde weg, banden die – hij had er geen idee van wat er precies was gebeurd – geen grip meer hadden en weggleden. Remmen die niet werkten. Een scherpe bocht. Maar… er wás uiteindelijk toch niets gebeurd? Ze leefden allemaal nog, omdat hij de auto op het laatste moment tot stilstand had gebracht.
‘Waar is die stomme bewakingsdienst?’ hoorde hij Rose vragen.
‘Waarschijnlijk zitten ze nog geen twintig meter bij ons vandaan in hun stomme bewakerskantoor naast de ontvangsthal. En in plaats van de monitoren in de gaten te houden zitten ze te zuipen,’ beweerde Benjamin. Hij had zijn camera weer tevoorschijn gehaald en filmde hun situatie.
‘Ik heb het zo koud, Rose. Ik voel mijn voeten niet meer.’ Debbies stem leek te versmelten met het ruisen van de esdoorns die in de herfst langs het pad naar het meer waren geplant. De storm- had de rode herfstbladeren er in één keer af geblazen.
‘Dat verbaast me niets. Waarom trek je ook zulke schoenen aan met dit weer?’ antwoordde Rose.
‘Ik wil niet bevriezen. Ik wil hier niet sterven. Dat moet een afschuwelijke dood zijn.’
‘Je bevriest niet.’
Debbie sperde haar ogen open en wees met een gestrekte arm naar het meer. ‘Zien jullie dat ook?’
De arm deed Chris denken aan de dunne takken van de bomen. Die priemden net zo vertwijfeld in de grauwe lucht.
Ze staarden allemaal gebiologeerd naar het meer.
‘Hoe kan dat?’ mompelde Julia.
‘Geen idee,’ antwoordde Benjamin. Hij hief zijn camera en staarde gefascineerd door de lens. ‘Maar het is het meest absurde wat ik ooit heb gezien.’
Ook Chris vroeg zich af wat er aan de hand was. Het leek of de waterspiegel zich had teruggetrokken.
‘Het waterpeil ligt minstens twee meter onder het normale niveau,’ hoorde hij Benjamin zeggen. ‘Zien jullie de oevermuur? Die ligt bijna helemaal bloot.’
Hij had gelijk. De muur stak niet zoals anders een meter boven het wateroppervlak uit, maar drie of vier meter.
‘Kijk daar eens, aan de horizon!’ Benjamin rende met zijn camera in de aanslag een paar meter door de sneeuw naar het meer en riep over zijn schouder: ‘Jezus, het komt recht op ons af! Net als in The Day After Tomorrow. Zien jullie dat? We moeten schuilen!’
Chris voelde een rilling over zijn rug lopen toen hij de wolk zag die over het onbeweeglijke wateroppervlak van Lake Mirror schoof. Het beeld van de insecten kwam opnieuw in hem op. Het was alsof een enorme zwerm insecten razendsnel op hen af kwam.
Maar het enige wat de wolk meevoerde was meer sneeuw. Miljoenen sneeuwkristallen wervelden door de lucht en het volgende moment zag hij de anderen niet meer. Ze werden gewoon opgeslokt door al het wit. De sneeuw sloeg in zijn gezicht en de wind duwde hem naar achteren, tegen het traliehek dat de ingang van Grace versperde.