Ik vroeg me af waarom de ziekenhuisgang niet voor mijn arrestatie was leeggeruimd. Op dit vroege tijdstip gebeurde er weliswaar weinig, alleen een bange zuster glipte op de gang langs ons heen. Maar wat zou er zijn gebeurd als ik werkelijk de ogenverzamelaar was geweest? Als ik me heftiger had verzet en gijzelaars had genomen? Nog meer verbaasde het me dat de beide politiemannen blijkbaar geen deel uitmaakten van een speciale brigade, die gespecialiseerd was in de arrestatie van gevaarlijke geweldplegers.
Scholle controleerde even mijn plastic boeien en vervolgens stapte ik samen met hem en de geüniformeerde agent in een goederenlift.
‘Min 1?’ zei ik met mijn blik op de rij knoppen van de lift. ‘Brengen jullie me door de kelder naar buiten?’
De jongen met de snor keek ongeïnteresseerd naar de kale betonnen muren die langs ons heen trokken. De oudere kauwde nonchalant op een kauwgompje en keek daarbij door me heen. Alleen Scholle reageerde op mijn vraag. ‘Wat zou jij dan doen?’
Hij keek op zijn horloge.
‘We hebben nog zevenenvijftig minuten tot het ultimatum afloopt, dus vertel me nu maar wat je in mijn plaats zou doen.’
Zweetdruppels liepen over zijn voorhoofd. Hij wiste ze met zijn blote hand af en leek me met zijn blik te willen hypnotiseren. ‘En als het jouw kind was?’
We passeerden de eerste etage.
‘Zou je in mijn plaats je tijd verspillen met de verdachte naar het bureau rijden om daar op een asociale advocaat te wachten, terwijl Julian op een of andere smerige plek ligt te stikken?’
Julian? Kende hij de naam van mijn zoon uit de papieren of hadden we al eens privé over onze kinderen gepraat?
Ik probeerde me te herinneren wat ik van Scholle wist. In mijn tijd was hij nog niet lang bij Moordzaken geweest. Behalve bij een paar zeldzame ontmoetingen in de kantine en bij het zomerfeest van de politie had ik nooit persoonlijk met hem gesproken. Maar ik kende natuurlijk zijn verhaal. Iedereen op het bureau kende dat. In de pers werden meestal alleen de gevallen van de buitenlandse vaders breed uitgemeten, die hun Duitse vrouwen het gezamenlijke kind onttrokken, door het – bijvoorbeeld in een land met een fundamentalistische regering – te ontvoeren. Wat Scholle was overkomen had niets met godsdienst te maken of een ander soort discriminatie. Misschien wel daarom had zijn geval veel indruk op me gemaakt.
‘Hemel, je hebt een vrouw door het hoofd geschoten om een baby te redden. Wat zou je dan niet doen als de ogenverzamelaar voor je staat?’
Verbaasd constateerde ik dat ik over Scholles retorische vraag serieus nadacht.
Ik keek in zijn kleine ogen waarboven zweetdruppels parelden. Zag de door woede gedreven overtuiging daarin en knikte hem toe.
Zo weinig me verder ook met deze man verbond, zo goed begreep ik wat hij me wilde zeggen.
Scholle was een gedrevene. Iemand die al eens een mens verloren had, omdat hij te lang had getwijfeld. Die fout zou hem niet nog eens overkomen.
Niet nu hij met mij te maken had.
Het schudde twee keer heftig, toen had de goederenlift zijn bestemming bereikt.
Min 1.
‘Die kant op,’ beval hij de beide agenten en hij stootte mij eveneens naar links de keldergang in waar de spaarlampen een kil licht verspreidden.
‘Vroeger had ik het net zo gedaan als jij,’ zei ik. ‘Ik had de ogenverzamelaar de stront uit zijn lichaam geslagen, zodat hij mij de verstopplaats zou verraden. Maar sinds ik die vrouw op de brug heb gedood, is alles anders.’
Onze weg eindigde na twintig meter aan het hoofdeinde van de gang, voor een grote deur van geborsteld roestvrij staal.
‘O ja?’ Hij beval de agent voor de deur te wachten. ‘Waarom dan?’
‘Omdat ik nu weet hoe het voelt als je niet zeker weet of je de juiste man hebt opgepakt.’
Hij barstte in lachen uit.
‘Je vergist je. Ik ben de ogenverzamelaar niet.’
Scholle veegde opnieuw het zweet van zijn wenkbrauwen en kneep zijn ogen tot spleetjes.‘We zullen zien,’ zei hij ten slotte en hij knipoogde naar me.
Toen opende hij de deur en duwde me het donker in.
21
(NOG 55 MINUTEN TOT DE AFLOOP VAN HET ULTIMATUM)
TOBIAS TRAUNSTEIN (9 JAAR)
BABOESJKA. HIJ WAS WERKELIJK IN DEZE POP GEVANGEN. TOBIAS had geen idee wat er in de plaats was gekomen van de houten kist, maar ademhalen was nu geen probleem meer. Voor het eerst in vele, vele uren had hij niet meer het gevoel dat er op zijn borstkas een limousine lag. Ook dansten er geen sterretjes meer voor zijn ogen en hij behield zijn evenwicht, ook als hij rechtop stond. Want dat kon hij in zijn nieuwe, in staal gevatte omgeving.
Zeker, het was nog steeds donker en zijn hoofdpijn schreeuwde nog harder dan eerst in die koffer. Geen wonder, nadat hij de schroevendraaier net zolang in de houten wand had gestoten tot er eerst een paar spanen, toen hele splinters loskwamen en op een gegeven moment de plaat losbrak. Eerst had hij maar een klein gaatje geslagen, net groot genoeg voor zijn wijsvinger. Later, toen zijn hele hand en daarna zijn onderarm erdoorheen pasten, had hij begrepen dat hij nog een keer van voor af aan moest beginnen, een stukje meer naar rechts. Een stukje hoger. Dat was pech, maar het had nog erger kunnen zijn. Als hij enkele centimeters lager was begonnen, had hij niet de grendel kunnen voelen die het deksel met de zijwanden van de kist afsloot. Zijn vingers hadden hem al aangeraakt, maar hij was te ver weg om hem te bewegen.