Een schroevendraaier?
Ongelovig haalde hij het langwerpige gereedschap tevoorschijn, tastte over het houten handvat, over het staal tot aan de stompe punt – en begon te huilen.
Hoe moet ik in hemelsnaam met een kapotte schroevendraaier mama bellen?
Deze keer waren het tranen van boosheid die in zijn ogen sprongen. Hij maakte de fout met zijn vuist tegen de houten wand te slaan. Het klonk hol. Door de pijn ging hij nog harder huilen.
Shit, Kevin, Jens... Waar hebben jullie me toch in gestopt?
Tobias blies op zijn gekneusde vingerknokkels, net zoals zijn moeder altijd deed als hij met een buil van het spelen thuiskwam. Hij moest aan zijn zevende verjaardag denken. Op die dag had hij van zijn opa het stomste cadeau van de wereld gekregen. Nadat hij de lelijke houten pop had uitgepakt, die je op buikhoogte in twee delen kon schroeven, had hij zijn opa gevraagd of dat niet meer iets voor Lea was.
Ach, Lea. Waarom ben je nu niet bij me? En wat moet ik met zo’n stomme schroevendraaier waaraan geen punt zit?
‘Je moet de poppen bevrijden!’ hoorde hij de breekbare stem van zijn grootvader in zijn hoofd en toen bedacht hij weer hoe die dat stomme cadeau had genoemd. Opa had iets over Rusland verteld en Baboesjka en dat die daar zo populair was, omdat je iedere aparte pop kon opendraaien en er steeds de volgende nieuwe Baboesjka uit kon halen.
O god, ik zit nu ook in zo’n bont beschilderde Baboesjka-pop.
Iedere verstopplaats waaruit hij zich bevrijdde zou naar de volgende leiden. Eerst een koffer, daarna een houten kist.
En wat is het volgende?
Waarschijnlijk een nog grotere kist, waarin het weer donker zou zijn. En waarin hij weer geen lucht zou krijgen.
Tobias hoestte en had het gevoel dat hij zijn evenwicht zou verliezen als hij op zijn hurken ging zitten. Met de grotere kist hier had hij alleen maar een beetje tijd gekocht.
En wat lucht. Maar die werd ook weer schaars.
Alleen was de koffer met plasticfolie omwikkeld geweest, die hij nauwelijks kapot had kunnen scheuren. En nu, na slechts een paar ademteugen, lag die druk weer op zijn borstkas. Tegelijk zag hij sterretjes, hoewel nog steeds geen lichtstraal de weg door dit donker vond.
Tobias vroeg zich even af of hij echt alles moest geven en daarmee nog sneller de lucht hierbinnen moest verbruiken. Maar toen besloot hij dat hij geen andere keus had.
Met de moed der wanhoop stootte hij de kapotte schroevendraaier met de afgevijlde punt steeds weer tegen dezelfde plek in de houten wand.
38
(NOG 6 UUR EN 18 MINUTEN TOT DE AFLOOP VAN HET ULTIMATUM)
ALEXANDER ZORBACH (IK)
TOEN IK NEGEN JAAR OUD WAS, GROOT GENOEG OM ALLEEN MET het openbaar vervoer mijn weg door Berlijn te vinden, kreeg ik de opdracht iedere zondagmiddag mijn oma haar middageten te brengen. Oma kwam niet graag naar ons, want ze mocht mijn vader niet, die typisch genoeg haar eigen zoon was, en ook mij kon ze alleen verdragen als ik haar lievelingskostje meebracht: Königsberger Klopse.
Ik geloof dat het enige wat ze aan onze familie echt mocht de grote tv in de woonkamer was, waarop ze ieder jaar met Kerstmis De kleine lord wilde zien, om daarbij iedere keer weer in slaap te vallen.
Altijd als ik aan haar denk herinner ik me haar open mond en de speekseldraad die langs haar enorme kin naar beneden zakte terwijl de aftiteling liep. Ik weet het niet zeker, maar ik vrees dat oma de wereld heeft verlaten zonder ooit het einde van die film te hebben gezien en ze zal vast nog in het hiernamaals op de oude graaf van Dorincourt mopperen, wiens wonderbaarlijke loutering ze regelmatig heeft gemist. Mijn zondagse bezoekjes duurden maar een halfjaar, tot ze in haar keuken uitgleed en naar een verpleeghuis moest. Maar die paar ontmoetingen waren genoeg om mij ervan te overtuigen dat de dood geen levend wezen is; geen man met een zeis, zoals we hem uit griezelverhalen kennen, maar een geur.
Een gelaagde, alles bedekkende en doordringende lucht, samengesteld uit de geur van een goedkope toiletreiniger, die de excrementresten in de badkamer even onvoldoende verdoezelt als een pepermuntje de bedorven adem van een oud iemand met een slecht zittend gebit. Wanneer mijn oma de deur voor me opende, sloeg dit ‘doodsparfum’, zoals ik het stiekem noemde, in mijn gezicht. Transpiratie, urine, advocaat, opgewarmd eten – alles vermengd met de zoetzure stank van vet haar en windjes. Ik stelde het me tot de rand toe gevuld voor, in een flacon van botten met een doodshoofd op het etiket. Als dit concentraat werkelijk bestond, dacht ik, terwijl mijn ogen langzaam aan de schemer wenden, dan had iemand een enorme hoeveelheid daarvan in deze bungalow gesprenkeld.
‘O, o,’ kreunde Alina. ‘Hier moet dringend worden gelucht.’
‘Hallo, is hier iemand?’ vroeg ik al minstens voor de vierde keer, zonder antwoord te krijgen.
Het feit dat de felle buitenverlichting door de ondoorzichtige jaloezieën nauwelijks tot in de kamer doordrong, bezorgde me een onaangenaam gevoel van beklemming. Ik kon me slechts oriënteren aan de spaarzame lichtstralen die achter me hun weg door de halfopen huisdeur vonden. Ik zocht op de tast naar een lichtschakelaar aan de muur, maar toen ik die omdraaide gebeurde er niets.