‘Iedere Berlijnse straat, ieder verdomd hoekje,’ zei hij euforisch, en ik hoorde weer toetsenbordgeluiden. ‘Ik kan het zien alsof ik er zelf doorheen rij.’
‘Toch moet het uren duren.’
‘Niet als je geluk hebt, zoals wij. Het gebied dat in aanmerking komt bestaat hoofdzakelijk uit appartementengebouwen of burgerlijke rijtjeshuiswijken. De Traunstein-villa is hier een van de weinige uitzonderingen!’
‘Hoeveel nog?’ vroeg ik opgewonden. ‘Hoeveel vrijstaande eengezinswoningen heb je geteld?’
Ik keek op de meter en zag dat ik van pure opwinding de toegestane snelheid met meer dan dertig kilometer per uur overschreed.
‘Zevenentwintig. Maar negen daarvan hebben één etage en beschikken over een oprit, zoals je nieuwe vriendin heeft beschreven...’
Zijn stem bleef hangen als van iemand die aan het einde van een verhaal nog een laatste pointe kwijt wil.
‘...en maar bij twee van die opritten hangt zo’n verdomde basketbalkorf!’
41
HOEWEL DE BUNGALOW VERMOEDELIJK HET LAAGSTE HUIS IN DE hele wijk was, kon je hem al van verre zien.
De straat waarin we ons bevonden, was een met kasseien bestrate doodlopende weg, die zo afgelegen was dat er zelfs nog een verkiezingsposter aan een straatlantaarn hing. Iemand van een campagneteam was vergeten de dom grijnzende man met stropdas van de paal af te halen, en daarom werd vanaf september iedereen die hier de hoek om kwam begroet met de nietszeggende woorden ‘Onze toekomst is kracht’.
Ik vroeg me af of er een wet bestond die zelfs de onbekendste en lelijkste politici dwong hun foto op karton te laten plakken. En of er ook maar één mens op onze planeet was die ooit door een verkiezingsaffiche gestimuleerd was om te stemmen. Misschien moest ik in mijn krant maar eens een enquête starten, als dit allemaal voorbij was.
Als ik daar dan nog toe in staat ben.
We hadden onze auto op de hoek neergezet, om niet vlak voor het adres te parkeren dat Frank me had opgegeven. Met iedere stap waarmee we dichter bij de bungalow kwamen, werd ik er zekerder van dat we hier onze tijd aan het verspillen waren.
‘Ik geloof niet dat je dit huis hebt beschreven,’ zei ik tegen Alina, die net stond te wachten tot TomTom klaar was met zijn plasje bij een boom.
‘Hoezo?’
‘Te opvallend!’ Ik kneep mijn ogen tot spleetjes en keek toe hoe mijn adem recht voor mijn gezicht verdampte.
Een opvallende manier van doen is vaak de beste camouflage. Kort hiervoor was in Lichtenrade op klaarlichte dag een complete helft van een twee-onder-een-kapwoning leeggehaald. Niemand denkt aan een roofoverval als hij een verhuizer met een plasmatelevisie onder zijn arm ziet.
En niemand denkt aan een uitgesneden oog als hij voor de Kerstman staat.
Alina beval TomTom naast haar te blijven zitten en stapte rillend van het ene been op het andere.
‘Beschrijf eens wat je ziet,’ verzocht ze.
Beschrijven? Ik liet mijn blik ronddwalen.
Hoe moest ik dit hier aan een blinde uitleggen? In elk geval moest ik mijn vooroordeel dat in het Westend Kerstmis terughoudender wordt gevierd flink corrigeren.
Het één verdieping hoge gebouw zag eruit alsof het van een tienjarige welgestelde wees was, die zijn erfenis er in een speciaalzaak voor kerstdecoratie doorheen had gejaagd: een halogeenblauwe ketting van lampjes hing in de vorm van een krans aan de dakgoot en omlijstte ook de naar omlaag leidende regengoten, waaraan een levensgrote Kerstman met een slee op zijn rug aan zijn handen hing. In elk geval was Santa in het wit gekleed, dus in de originele kleren uit de tijd voordat een reclamegenie van Coca-Cola op het idee was gekomen de Kerstman rood te kleuren.
Maar dat was dan ook het enige beschaafde aan de decoratie. De hele voortuin was met rendieren, verlichte sneeuwmannen en de drie wijzen uit het oosten dichtgebouwd. Alleen Jezus en zijn stal ontbraken, hoewel ik niet zeker wist of ze niet onder de stapel hout naast de dubbele garage begraven lagen, waarvan de deuren evenals de luiken en de poorten met kunstsneeuw waren bespoten. En dan was er nog...
...de basketbalkorf!
Hij bevond zich zowaar op de plek die Alina had beschreven: opzij van de garage en niet daarvoor.
‘Laat ik het voorzichtig formuleren,’ zei ik. ‘Wie hier ook woont, hij is vast een bonusklant bij zijn stroomaanbieder.’
Alina scheen haar weinige visuele herinneringen beter onthouden te hebben dan ziende kinderen. Misschien kwam dat doordat er bij haar vanaf het derde levensjaar geen nieuwe indrukken meer bij waren gekomen die over de oude beelden heen waren gekomen. In elk geval kon ze zich nog goed de kersttijd in Californië herinneren. Daardoor kon ik haar gemakkelijk een indruk geven van het lichtspektakel dat ik zag en dat als je langer keek migraineaanvallen opriep. Niet zonder reden hadden alle buren, net als de eigenaar van de bungalow, op de benedenverdiepingen de jaloezieën laten zakken.