Of wat het dan ook is waaraan Julian lijdt.
Mijn stem trilde, maar Nicci scheen de woede die erin lag niet gehoord te hebben. Langzaam schoof de dode, die we zojuist in de zijkamer hadden ontdekt, weer terug in mijn bewustzijn.
‘Ach Zorro,’ zei ze en ze gebruikte daarbij een koosnaampje dat ik allang niet meer uit haar mond had gehoord. ‘Wat is je probleem?’ Ze zuchtte. ‘Waarom ben je eigenlijk altijd zo verbitterd als wij met elkaar praten?’
Wat mijn probleem is? Ik bracht woedend de telefoon van het ene oor naar het andere. Je wilt weten wat mijn probleem is? Oké, dat zal ik je vertellen.
‘Ik ben op dit moment een beetje boos, schatje, omdat ik net op een perverseling aan het jagen ben, die, zoals het ernaar uitziet, mij de schuld voor zijn moorden in de schoenen wil schuiven. En de enige getuige die me kan ontlasten is een blinde dame, die beweert dat ze in het verleden kan kijken. Dát is mijn probleem.’
Nog afgezien van het lijk dat op een paar meter afstand in een biljartkamer ligt te rotten.
Ik keek weer naar de deur. De kroegbaas was geen stap van zijn plaats gekomen, wat betekende dat hij Alina in de tussentijd niet te na gekomen kon zijn.
‘Een blinde?’
Ik sloot mijn ogen. Hoe had ik zo dom kunnen zijn het uitgerekend hierover te hebben? Ik had Nicci net zo goed een uitnodiging voor de esoteriebeurs kunnen geven. Haar belangstelling was gewekt en ze zou niet ophouden met vragen op me af te vuren.
‘Ze is een medium, zeker?’
‘Vergeet wat ik heb gezegd.’
Ik ging naar de voordeur en deed hem op het kettingslot, zodat geen andere gasten in dit onzingesprek konden binnenvallen.
‘Let op, Zorro. Dit is heel belangrijk, hoor je?’
‘Liefe, ik kan nu niet verder praten!’
In de zijkamer viel een keu op de grond. Toen hoorde ik Alina daar iets mompelen, terwijl Nicci tegen me zei: ‘Ik weet dat je er niet in gelooft. In dingen die we niet kunnen verklaren. En dat is ook niet erg. Maar...’
‘Ik moet nu echt...’
Ik keek naar de biljartkamer, waar de barkeeper uit mijn gezichtsveld was verdwenen.
‘Je moet bij haar vandaan blijven.’
‘Wat? Waarom?’
Nu hoorde ik geen woord meer, niet van Alina en niet van de cafébaas, maar wel een langgerekt gerochel in de bar. Ik liep weg.
‘Dat heb ik je al duizend keer gezegd,’ hoorde ik Nicci nog zeggen, maar haar stem was tot een achtergrondgeluid afgezakt. Als een onheil verkondigende filmmuziek wanneer de acteur het gevaar tegemoet gaat.
Alleen ben ik geen acteur.
‘Je trekt het kwaad aan. Tot voor kort heb je er alleen over geschreven en nu is het bij je.’
Inderdaad. Het is bij me. Vlakbij...
‘... en het zal je kapotmaken, Alex. Die blinde ken ik niet, maar ik voel dat ze je ergens in meesleurt waar je niet meer uit komt, begrijp je me?’
‘Ja,’ zei ik. Ik stemde met haar in, omdat ze zonder het te weten zelfs gelijk had. Ik voelde me inderdaad net een drenkeling die steeds dieper in het moeras zinkt naarmate hij meer om zich heen slaat. Maar ik wilde nu ook maar eens een eind aan het telefoongesprek maken.
‘Blijf uit de buurt van alle negatieve energie. Roep het kwaad niet op, anders zal het je op een dag kapotmaken. Kom liever naar huis – naar Julians verjaardag.’
Met die woorden hing Nicci op en liet me alleen achter in de waanzin die mijn leven geworden was.
Met Alina, TomTom, de kroegbaas.
En met een dode, die naar me knipoogde toen ik de biljartkamer binnen ging.
43
‘SCHEIWAWILLENENVIR?’
De dode, die tot voor kort met een gebroken nek en een plas bloed onder zijn borst op het vilt had gelegen, zat nu, kwijlend uit zijn mond, rechtop op de kant van de biljarttafel. En hij deed ook andere dingen die moordslachtoffers normaal gesproken niet doen. Ademen en praten bijvoorbeeld, zij het in een taal die ik niet verstond.
‘Kannierustslapen!’
Mijn blik ging naar Alina, die een stoel voor zichzelf had bijgetrokken, waarop ze op een paar passen van de biljarttafel zat. TomTom lag aan haar voeten en gaapte. Een paar seconden later deed Linus hetzelfde.
‘Ik dacht dat hij...’ Ik stokte en wreef in mijn ogen. Mijn hoofdpijn was op slag teruggekomen en deze keer nog sterker dan eerst. Hoewel de rechthoekige lamp met het kanten kapje boven de biljarttafel nauwelijks meer dan sterk kaarslicht voortbracht, brandde het licht in mijn ogen toen ik de fout maakte er recht in te kijken.
‘Ik dacht dat hij dood was.’ Het lukte me de zin af te maken. Toen ik naar de barkeeper keek dansten er allemaal lichtcirkels voor mijn ogen.
‘Dood? Onzin. Linus slaapt altijd met zijn ogen open. Is niet zijn enige afwijking, zoals u vast al hebt gemerkt.’
Ik knikte en liet mijn hand over het vilt gaan, terwijl ik om de tafel heen liep. Langzamerhand werd me duidelijk dat ik de toestand van de man in mijn opwinding totaal verkeerd had geïnterpreteerd. De vlek was al oud en kwam vermoedelijk van een omgevallen glas bier, misschien ook wel van een of ander lichaamsvocht uit Linus’ bovenlichaam, want dat was ongeschonden. En het bloederige speeksel had te maken met een flinke, maar geen dodelijke tandvleesinfectie van de verwaarloosde straatmuzikant. Wat de verder aanwezige rottingsstank betrof, dat leek zijn normale lichaamsgeur te zijn. Een mix van poep, pies, zweet en afval. Zijn bijdrage aan een leven in de straten van Berlijn.