Home>>read De ogenverzamelaar free online

De ogenverzamelaar(58)

By:Sebastian Fitzek


...anders.

Het leek alsof Tobias nog steeds schreeuwde, maar de fluitende keelklanken ontstonden nu bij het inademen.

Hij richtte zich op op zijn ellebogen. Zijn hoofd was nu vrij; hij kon met zijn hele bovenlichaam overeind komen.

Begerig zoog hij de lucht in. Die was nog altijd dun, maar wezenlijk rijker aan inhoud dan in het ding waar hij tot nu toe in had gezeten.

Maar nadat de eerste euforie was gezakt, voelde hij zich ellendiger dan een paar minuten eerder.

Waar ben ik nu?

Hij kroop op handen en voeten over de zak die hem een paar minuten daarvoor nog gevangen had gehouden.

De eerste gevangenis was hij kwijt.

En nu?

Hij probeerde op te staan, bleef overeind, al was het maar voor enkele seconden, zo weinig kracht had hij. Toen viel hij weer.

Het enige wat tijdens zijn val van zijn nieuwe omgeving waarnam was dat hij nog steeds niets kon zien.

Helemaal niets. Hier, waar hier dan ook mocht zijn, was het net zo donker als eerst.

Zwart. Er is niets veranderd.

Behalve misschien dat zijn nieuwe verstopplaats nu iets hoger was, want hij had zich volledig kunnen oprichten.

En de wanden zijn niet meer zacht, dacht Tobias nog. Toen sloeg zijn hoofd tegen de houten vloer.





44




(NOG 7 UUR EN 24 MINUTEN TOT DE AFLOOP VAN HET ULTIMATUM)





ALEXANDER ZORBACH (IK)


HIJ IS DOOD.

Dat was mijn eerste gedachte. Mijn tweede ging over de vraag waarom de barkeeper die Alina, TomTom en mij naar de raamloze kamer had gebracht zo mild glimlachte, terwijl er een lijk op zijn biljarttafel lag te verrotten.

De man die we hadden gezocht lag dwars over het groene vilt, waarbij zijn hoofd aan de linkerkant slap over de band hing. Zijn ogen waren wijd open en uit zijn mond liep een rood straaltje slijm. De plas bloed die zich onder zijn borstkas verspreidde zag er niet zo fris meer uit.

‘Wat stinkt hier toch zo?’ vroeg Alina vol afkeer en ze hield haar hand voor haar mond en neus.

‘Ik... Ik weet het niet precies, maar ik denk...’

‘Die hebben ze mooi te pakken, hè?’ De barkeeper lachte tevreden.

Ik zette een stap naar achteren en trapte op zijn tenen. Terwijl ik nog nadacht wat we in de kroeg allemaal hadden aangeraakt en of ze me ook deze moord in de schoenen konden schuiven, zette ik mijn telefoon aan.

‘Nergens aankomen,’ riep ik naar Alina en ik tikte de simcode in.

Ik wilde juist de politie bellen, toen de telefoon bijna uit mijn hand sprong. Het trilalarm meldde tegelijk enkele gemiste telefoontjes en een nieuwe oproep die net binnenkwam.

‘Hallo? Alex?’

O verdorie. Nicci!

Uiteraard was het nu niet het juiste moment voor een gesprek met mijn vrouw, maar ik had per ongeluk op een verkeerd knopje gedrukt en nu was ze aan de lijn. ‘Nou, eindelijk, godzijdank, ik probeer je al uren te bereiken.’

Ze klonk bang. Ik kreeg een slecht voorgevoel en plotseling voelde ik me nog armoediger dan de inrichting van de kroeg waar ik me nu bevond.

‘Julian. Het gaat niet goed met hem.’

Alstublieft niet.

Een moment was alles onbelangrijk geweest. Alina, TomTom, de kroegbaas, zelfs een lijk telt niet meer als je eigen vlees en bloed in gevaar is. Hier in de achterkamer had ik amper ontvangst. Ik kon alleen brokstukken van wat Nicci zei verstaan en daarom liep ik de kamer uit.

‘Wat heeft hij?’ vroeg ik, toen op het scherm van mijn mobieltje weer vier streepjes verschenen waren.

‘Hij hoest. Ik vrees dat het erger wordt.’

Mijn maag trok zich samen.

‘Koorts?’

‘Ja, ik geloof van wel.’

Waar slaat dat nou weer op? Sinds wanneer meet een thermometer de temperatuur niet meer in graden Celsius maar in vermoedens?

Ik beet op mijn tong om een venijnige opmerking binnen te houden; tenslotte was ik degene die een uur voor de verjaardag van zijn zoon niet thuis was, maar in een kroeg bij een blinde vrouw, een lijk en een blijkbaar volledig gesjeesde cafébaas.

‘De laatste keer dat ik de koorts opnam had hij 38,9,’ zei ze.

‘Dat is op het randje,’ zei ik opgelucht. Iets meer dan alleen een beetje verhoging, maar nog lang geen hoge koorts.

‘Zal ik een dokter bellen?’ Nicci verraste me met die verstandige vraag.

Uit de zijkamer hoorde ik Alina iets zeggen. Toen lachte de barkeeper weer.

‘Ja, doe dat,’ moedigde ik haar aan, hoewel ik het eigenlijk wat overdreven vond. Maar zekerheid voor alles. ‘Maar alsjeblieft niet zo’n particuliere arts. Die sturen altijd nog weer zo’n kwakzalver die het eerst met acupunctuur probeert.’

Langzaam ontspande ik een beetje. Julian was ziek, maar het klonk niet bedreigend, en zijn moeder wilde bij wijze van uitzondering eens niet naar een wondergenezer.

‘Wat heb je tegen acupunctuur?’ vroeg ze.

‘Niets. Het is alleen niet mijn eerste keus bij een acute infectie.’