Home>>read De ogenverzamelaar free online

De ogenverzamelaar(57)

By:Sebastian Fitzek


Maar niet de gek, dacht Tobias, terwijl hij de munt weer in de spleet van de schroef plaatste. De gek noemt zichzelf nooit als eerste.

Dat wist hij van mevrouw Quandt, dezelfde lerares Duits met wie ze de tekst over de schipbreukelingen hadden gelezen. Degene die altijd op haar tong beet om speeksel te produceren.

Tobias klemde zijn snijtanden nog steviger op elkaar.

Klotetip. Klotedonker. Klotemevrouw Quandt.

Het verdomde speeksel bleef weg. Het enige wat meer werd was de pijn. Zijn tong was al helemaal kapot en voelde aan als een stuk leer. En zijn hoofd dreunde net als toen, toen hij veel te lang onder water was gebleven, alleen maar om dat stomme plakboek te krijgen.

En dat was hem toen evenmin gelukt als eindelijk dit slot te openen.

Vier keer had hij het slot al omgedraaid. Misschien wel vijf. Toen was de munt, waarmee hij de schroef in het slot bewoog, uit zijn hand gevallen en bij het zoeken ernaar was hij in slaap gevallen. Nu wist hij niet hoeveel tijd hij had liggen slapen, hier in dit eeuwige donker. Als hij niet zo’n hoofdpijn had gehad, wist hij niet eens zeker of hij wel wakker was geworden.

Hij zette de munt weer in de groef en bracht nog een halve draai tot stand.

Shit, waarom zweet ik zo erg dat de munt telkens uit mijn vingers glijdt, maar mijn mond is zo droog als...?

Ja, als wat? Opeens voelde hij zich leeg. Zijn hoofd dreunde en hij was te moe om een passende vergelijking te vinden.

Als reetwater, had hij willen zeggen, maar dat sloeg natuurlijk nergens op.

Tobias kromp ineen toen hij een hysterische lach hoorde, tot het tot hem doordrong dat hij dat zelf was.

Hij likte het zweet van zijn bovenlip en wist dat hij een fout maakte. Zoals in het verhaal van de schipbreukeling die zeewater had gedronken en alleen maar nog meer dorst kreeg. Toen had hij erover nagedacht waarom de man op het vlot niet zijn eigen bloed dronk.

Maar dat was waarschijnlijk net zo’n stom idee als dat met het slot hier.

Hij zou hier nooit uitkomen. Nooit het ding open krijgen waarin hij lag.

Wat het ook is!

Hij zou stikken en zich doodzweten tegelijk.

Ha!

Tobias grinnikte. Doodzweten. Mooi woord, haast nog beter dan reetwater.

Klik!

Tobias kromp ineen.

Klak!

Toen piepte er iets en er kwam een laatste, iets zachtere klik.

Tobias leunde op zijn elleboog en drukte zijn hoofd tegen de meegevende wanden boven zich. De munt die als schroevendraaier had gediend, was hij weer kwijtgeraakt, maar dat deed er niet meer zo veel toe. Dat kon hem niet van het lachen weerhouden.

Een lachen dat per seconde luider werd en in een harde juichkreet overging.

Het is me gelukt.

Eerst had hij het gehoord, nu kon hij het voelen: het hangslot was opengesprongen en bungelde alleen nog los aan de geopende beugel. Tobias’ vingers trilden, maar deze keer gleed het niet weg toen hij het slot opende. Toen tastte hij naar het oog waardoor de haak had gezeten en constateerde dat het twéé ogen waren. Twéé dunne metalen plaatjes met een gaatje aan het eind, die je als de wijzers van een klok tegen elkaar in moest draaien.

Vanaf dat moment ging alles heel snel.

Tobias begreep dat het om de trekker van een ritssluiting ging, die parallel aan zijn lichaam boven hem in de wand verdween. Omdat de rand van de ritssluiting onder een zoom verborgen was geweest, had hij de verdikking voor een betekenisloze naad aangezien. Maar in werkelijkheid was het...

...de uitgang?

Hij hield zijn adem in, om de laatste voorraden kracht in zijn magere lichaam te kunnen mobiliseren.

Toen probeerde hij met zwetende vingers de beide grepen van de ritssluiting elk in tegengestelde richting te trekken.

Probleemloos.

Vet cool, dacht hij en hij trok de ritssluiting steeds een stukje verder open. Het trekkertje van de ritssluiting gleed als een schaats over de ijsbaan.

Tobias wilde alweer gaan jubelen, maar even snel als zijn levensgeesten waren gewekt, stierven ze ook weer toen hij het plastic boven zijn hoofd voelde.

Goed nieuws, slecht nieuws. Zo gewonnen, zo geronnen.

Hij had de ritssluiting geopend, maar niet de rubberachtige hoes waarin hij blijkbaar was ingeseald. Die ervoor zorgde dat hij nog steeds nauwelijks lucht kreeg.

Hij boorde zijn wijsvinger in de folie, voelde dat die meegaf, maar niet scheurde. Als een uitgespuugd stuk kauwgom dat je van je zool wilt krabben en dat draderig wordt, maar niet scheurt.

Tobias sprongen de tranen in zijn ogen. Hij slikte en riep om zijn moeder.

Niet papa, die ouwe klootzak. Maar mama. Was mama hier nu maar.

Met de moed der wanhoop pakte hij de beide helften van het stoffen omhulsel boven zijn hoofd...

Dat is een zak! Ik zit in een dichtgesealde zak.

...en trok allebei in tegengestelde richting.

Eén, twee. Bij de derde keer schreeuwde hij en overstemde daarmee het zachte geknars.

Verdomde shit, inderdaad!

De wanden waren weg. Zomaar opeens. Hij zag het niet, hij voelde het ook niet, maar hij kon het ruiken. Want de lucht was...