‘Maar het bewijst dat hij er was,’ zei Alina. Het kon zijn dat ze toch bij zinnen was gekomen of ze was om een andere reden van mening veranderd. In elk geval stond ze nu voor de open kast en trok er met rustige, gelijkmatige bewegingen diverse kledingstukken uit.
‘Nee, het bewijst alleen maar dat om deze tijd íémand uit je huis is gekomen.’
Ik spoelde de opname door in de hoop dat de man een fout maakte en zich per ongeluk naar de camera draaide. Het tegendeel was het geval. Waarschijnlijk om te voorkomen dat de sneeuw in zijn gezicht waaide, liep hij verder met voorovergebogen hoofd en zijn blik star op de grond gericht. Maar toen, vlak voordat de onbekende uit beeld verdween, gebeurde het.
De botsing.
Doordat hij niet naar rechts of links keek, had hij de koffer van de bedelaar over het hoofd gezien, die schuin in de weg stond. De man was er blijkbaar in gestapt, want opeens was het trottoir bedekt met enkele munten en een magere, uitgeteerde man verscheen woedend op het beeldscherm.
‘Je patiënt heeft ruzie met een junk,’ vertelde ik Alina.
‘Die junk, hoe ziet die eruit?’ vroeg ze.
‘Gemiddelde lengte. Zwart piekhaar, maar niet al te veel. En hij heeft een gitaar in zijn hand.’
‘Die ken ik.’
Ik draaide me naar haar toe. ‘Wie is dat dan?’
‘Een straatmuzikant. Speelt hier om de dag. Ik geef hem altijd iets, hoewel ik nog nooit iemand zo vals heb horen zingen.’
‘Heb je een printer?’ vroeg ik en het volgende moment schaamde ik me voor mijn domme vraag.
‘Nee. En een PlayStation mis ik ook nog in mijn verzameling.’
We moesten allebei glimlachen. In elk geval vatte Alina het luchtig op. Ik haalde mijn mobiele telefoon uit mijn jaszak en stopte snel de batterij er weer in. De telefoon liet ik echter in de vliegtuigmodus, zodat hij niet op het net kon inloggen en Stoya mijn positie verried.
Als ze die niet allang wisten.
Vervolgens fotografeerde ik het beeldscherm. Na drie pogingen had ik een enigszins bruikbare foto van de straatmuzikant en een van de onbekende dubbelganger.
‘Ben je zover?’ hoorde ik Alina achter me vragen. Toen ik me omdraaide was ze weer volledig aangekleed. Ze droeg een met leren stukken bezette spijkerbroek en een roodbruin geblokt houthakkershemd dat ze voor haar buik bijeen had gebonden. Passend bij haar nieuwe look staken haar voeten in versleten cowboylaarzen, waarvan de hakken al afgesleten waren en die er een maatje te groot uitzagen.
‘O nee. Ik sleep je er niet nog verder in mee,’ zei ik, nog een beetje in de war van haar uiterlijke verandering. Het hippiemeisje was een jongensachtige countrygirl geworden.
‘Klets niet. Denk je dat ik hier alleen blijf?’
Met vlotte passen liep ze zo snel uit de slaapkamer weer de lange gang af naar de voordeur, dat ik moeite had haar bij te houden.
‘Kom hier, TomTom, we moeten nog een keer weg,’ riep ze toen ze bij de kapstok was aangekomen. Zonder op mijn bezwaren in te gaan opende ze het dressoir en tastte vlug een aantal pruiken af. Snel koos ze een blonde kortharige pruik met in laagjes geknipte pony.
Toen, nadat ze TomTom met een paar behendige grepen zijn tuig weer had omgedaan, pakte ze een met bont gevoerd ribjack, ging naar de buitendeur en opende die. Omdat ze bij al haar handelingen ononderbroken haar ogen dichthield, zag ze er daarbij uit als een slaapwandelaar.
‘Dat is toch waanzin,’ zei ik meer tegen mezelf dan tegen haar.
‘Zou kunnen.’ Ze trok het jack aan en zette de kraag op. ‘Maar als we hier nog langer blijven hangen, komt de politie.’ Met TomTom aan de vaste lijn liep ze de gang in en de bewegingsmelder activeerde de felle plafondlamp. ‘En dan kan ik je helaas niet meer naar de straatmuzikant brengen die je zojuist hebt gezien.’
46
(NOG 7 UUR EN 31 MINUTEN TOT DE AFLOOP VAN HET ULTIMATUM)
ALEXANDER ZORBACH (IK)
EEN OF ANDERE ONNOZELE PR-ADVISEUR MOET PARIS HILTON EEN keer hebben ingefluisterd dat ze op foto’s altijd met haar hoofd gedraaid naar de camera moet staan, haar kin omlaag richting borst en daarbij met kunstmatig kokette oogopslag schuin in de camera grijnzen. De barkeeper, die ons wantrouwig had aangestaard sinds we zijn verlaten kroeg hadden betreden, stond in eenzelfde houding achter de bar: leunend op zijn linkerarm, zijn bovenlichaam parallel met de bar, zijn hoofd negentig graden gedraaid. Hij droeg een randloze leesbril, die was afgezakt tot zijn neusvleugels, wat de indruk dat hij op ons neerkeek alleen nog maar versterkte.
‘Hallo Paris,’ zei ik ter begroeting en ik merkte zelf dat ik wel eens betere grapjes had gemaakt om de spanning te breken. Hij vertrok geen spier en ik twijfelde eraan of hij de hotelerfgename eigenlijk wel kende.
Alina, die blijkbaar de weg wist in de schemerige schuur, tastte naar een kruk en ging zitten. Ik wilde het ijs breken door eerst voor een beetje omzet te zorgen, maar voor ik iets kon bestellen, opende de barkeeper zijn mond al: ‘Ik zal u vertellen wiens schuld het is dat de wereld naar zijn mallemoer gaat.’