‘Al in 1919 heeft de baas van de Leipziger recherche, rechercheur Engelbrecht, een paranormaal experiment met een telepathisch begaafd iemand uitgevoerd om een zogenaamde misdaad op te lossen,’ doceerde hij verder. We parkeerden in een inrit tussen twee felverlichte, maar verlaten galerijen. In de ene hing een fiets zonder zadel boven een flakkerende gloeilamp, in de andere stond een roze geverfd televisietoestel dat een ondergesneeuwd testbeeld toonde. De kunst, als het al een kunst mocht heten, begreep ik nog minder dan Franks geklets.
‘En in Wenen had je rond 1921 zelfs een instituut voor crimineel-telepathisch onderzoek, zij het ook maar voor een paar maanden.’
‘Hoe weet hij dat allemaal?’
‘Hij mist een ingebouwde spamfilter in zijn hoofd,’ legde ik uit. ‘Hij herinnert zich alles wat hij leest. Bespaart me een notitieblok als ik hem meeneem op onderzoek.’
Ik zakte onderuit op de passagiersstoel. Intussen wilde ik Frank en Alina zo gauw mogelijk kwijt, om me op weg naar Rudow te kunnen haasten.
Naar Nicci.
Ik keek op het dashboardklokje.
En naar Julian.
Nog twee uur tot middernacht.
Nog twee uur tot de verjaardag van mijn zoon.
Al had ik nog geen cadeau, ik wilde Julian op z’n minst feliciteren voor ik me door Stoya liet opvreten.
‘Het eerste geval dat in Duitsland veel stof deed opwaaien, was in ongeveer 1921 dat van Minna Schmidt uit Frankfurt.’ Franks woordenstoom hield niet op, en in Alina leek hij een belangstellende luisteraar te hebben gevonden. Want hoewel TomTom voortdurend met zijn snuit tegen haar handen duwde, maakte ze geen aanstalten om uit de auto te stappen.
‘Ze zag na de dubbele moord op twee burgemeesters in Heidelberg in haar dromen de exacte vindplaats van de lijken.’
‘Toeval.’ Ik gaapte.
‘Mogelijk. Maar bij het Instituut voor Grensgebieden van Psychologie en Psychohygiëne, kort gezegd het IGPP, stapelen de dossiers over gevallen waarin helderzienden de politie hebben geholpen zich op. Een daarvan zou ook jou bekend kunnen voorkomen.’ Hij keek me aan en weer tekenden zich rode vlekken op zijn wangen af. ‘Namelijk het geval van de vermoorde werkgeversvoorzitter Hanns-Martin Schleyer.’
‘En?’
‘Herinner je je de koppen uit 1977 in de Bunte?’
‘Dank je, zo oud ben ik nu ook weer niet.’
‘“Een helderziende zag Schleyers verstopplaats.”’ Hij grijnsde triomfantelijk. ‘Zo luidde de kop. Ook de Stern ging erop in en de Spiegel plaatste zelfs een interview met het Nederlandse medium Gerard Croiset. Uit de dossiers van het IGPP blijkt overduidelijk dat hij al in de tweede week door rechercheurs om hulp was gevraagd, een psycholoog en een ambtenaar van het leger.’
‘Het leger?’ vroeg Alina.
‘Dat beschikt over een afdeling voor psychologische oorlogsvoering.’
TomTom jankte, waarop Alina kalmerend in zijn nek kroelde. Blijkbaar moest het arme beest alweer.
‘De recherche vond het pijnlijk dat in de openbaarheid was gekomen dat Croiset was ingeschakeld. Twee jaar later bevestigde de politiepsycholoog dat de helderziende hun concrete aanwijzingen naar de flat in Erftstadt-Liblar had gegeven, waarin Schleyer verborgen werd gehouden.’
‘Dat is toch ook maar een verhaal voor de sensatiebladen,’ wierp ik tegen.
‘Maar niet het enige. Alleen al begin jaren negentig hebben meer dan honderd sensitief aangelegde mensen de Beierse autoriteiten hun hulp aangeboden. In het hele land zullen het er nog veel meer zijn.’
Frank draaide zich naar Alina. ‘Je bent dus geen uitzondering.’
‘Ik weet niet wat ik ben,’ zei Alina, die opeens doodmoe klonk. ‘Behalve moe.’ Toen, na een korte stilte, voegde ze er zacht aan toe: ‘En ik heb dorst.’ Ze opende haar mond, alsof ze nog iets wilde zeggen. Het volgende moment leek ze zich bedacht te hebben. Haar gezichtsuitdrukking bevroor en ze stapte zwijgend met bijna angstig uitziende bewegingen uit de auto.
‘Is er iets mis?’ vroeg ik en ik herhaalde mijn vraag toen ik haar had ingehaald. Ook Frank was uitgestapt en keek oplettend over het autodak heen naar ons. Een gedachte leek haar door het hoofd geschoten te zijn en nu zag ze eruit alsof ze die met alle middelen probeerde te verdringen. Ze gaf TomTom een teken dat hij rustig moest zijn en draaide toen haar rugzak op haar buik, zodat ze de ritssluiting van een voorvak kon openen. Ik wachtte tot een jong paartje, dat giechelend onder een paraplu bij elkaar was gekropen, voorbijgelopen was en vroeg: ‘Waaraan dacht je zojuist?’
Vlak nadat je zei dat je dorst had.
‘Aan gisteren. Ik ben gestopt om iets te drinken.’
Gisteren. Na de moord!
Mijn maag kromp ineen.
‘Dat wilde ik je daarnet al vertellen, maar toen boog je naar Traunstein af.’