Hohlfort bevochtigde even zijn bovenlip met zijn tong. Stoya moest aan een hagedis denken.
‘Ook al bent u vast en zeker prima op de hoogte van de Griekse mythologie,’ vervolgde de professor met een hautain lachje in Scholles richting, ‘ik veroorloof me toch een klein uitstapje.’
Hij legde de foto van de kleine Karla terug en sloot het dossier.
‘De eerste en waarschijnlijk de beroemdste cyclopen waren de kinderen van Uranos en Gaja, waarbij Gaja, zoals wij allen weten, voor Moeder Aarde staat. Met Uranos, de god van de hemel, verwekte Gaja in totaal drie cyclopen. Maar aan deze kinderen had de vader, Uranos dus, een hekel. Zo’n hekel dat hij...’ Hohlfort wachtte even, zodat de volgende woorden meer gewicht kregen. ‘...de kinderen verstopte!’
‘Waar?’ Stoya had er even aan getwijfeld of ze hun tijd echt nog langer met Hohlforts arrogante opmerkingen moesten verspillen, maar nu had de verlamde professor weer zijn volledige aandacht.
‘Diep in de aarde,’ zei de professor. ‘Hij verstopte de kinderen in de Tartaros. Zo noemden de goden een deel van de onderwereld dat nog achter de Hades ligt.’
Stoya knikte onbewust, wat een instemmend knikje van Hohlfort opriep. ‘Ik zie dat u de parallel herkent.’
‘En wat gebeurde er met de eenogige kinderen?’ wilde Scholle weten, die even met wiebelen was gestopt.
‘Die werden bevrijd, en nog wel door Zeus persoonlijk, de hoogste van alle Griekse goden. De cyclopen waren overigens zo gelukkig met hun redding, dat ze Zeus de bliksem en de donder schonken.’
‘Uw algemene ontwikkeling is werkelijk indrukwekkend, professor, maar...’
‘...leiden uw overwegingen tot een theorie waar we concreet mee kunnen werken?’ voltooide Stoya Scholles zin voordat deze hem vermoedelijk heel wat onbeleefder kon afmaken.
Hohlfort grijnsde zelfingenomen en leek opeens zo vitaal dat het Stoya niet verbaasd zou hebben als de professor uit de rolstoel was gesprongen. ‘Ik wilde zelfs zo ver gaan om te zeggen dat ik meer dan één theorie heb. Ik geef u een zeer, zeer belangrijk aanknopingspunt.’
Hohlfort laste nog een veelbetekenende stilte in, waarin alleen het ruisen van de oude verwarming te horen was. Toen schraapte hij zijn keel en zei op een haast zalvende toon: ‘De ogenverzamelaar kiest kinderen uit die door hun vader worden afgewezen.’
‘Waarom?’ vroegen de beide rechercheurs als uit één mond.
Hohlfort trok een gezicht alsof het beneden zijn waardigheid was iets wat zo duidelijk was uit te spreken. Ten slotte verlaagde hij zich er toch toe: ‘Omdat deze kinderen net als de cyclopen in de Griekse mythologie het product van een verboden relatie zijn.’
56
(NOG 9 UUR EN 11 MINUTEN TOT DE AFLOOP VAN HET ULTIMATUM)
ALEXANDER ZORBACH (IK)
‘DAT IS VERKEERD,’ ZEI ALINA VLAK. ZE ADEMDE SNEL, HAAR OGEN schoten onrustig heen en weer onder de gesloten oogleden. ‘Dat moeten we niet doen.’
‘Geen zorgen,’ zei ik en ik hoopte dat ze mijn wanhoop niet kon horen. ‘Het duurt niet lang.’ Daarna probeerde ik haar naar de kamer te leiden, maar ze duwde vol afschuw mijn hand weg.
Ik begrijp je, dacht ik en ik was blij dat Alina mijn behuilde ogen niet kon zien.
Ik wil ook niet meer terug. Maar nu is het niet meer alleen beroepsmatig. Nu is het persoonlijk.
Verdoofd door de waarheid dat Charlie dood was, was ik niet meteen in staat geweest me tegen haar man te verzetten. Ik wist niet hoe het wapen plotseling in zijn hand terechtgekomen was en eerlijk gezegd wilde ik daar evenmin over nadenken als over de vraag waarom hij uiteindelijk toch niet had geschoten.
Je hoeft geen psycholoog te zijn om te weten wat een door het lot beproefde man wanneer hij niet dieper kan zakken met een geladen pistool van plan is. Als Traunstein het tegen zichzelf had willen richten, had de alcohol hem van alle benodigde kracht beroofd. Nu ontbrak hem werkelijk de kracht om mij neer te schieten. In de paar seconden van schrik stonden we beiden als verlamd tegenover elkaar. Het wapen gleed uit zijn hand en viel op de grond; op het dikke kleed naast de bank, waar het nog steeds lag.
‘Wat willen we hier?’ vroeg Alina.
‘Antwoorden.’
Mijn lot leek verbonden met dat van de ogenverzamelaar door een onzichtbare strop, die zich per minuut strakker om me heen wond. Ook al was het verdriet om Charlie, wier echte naam ik zojuist op wrede wijze had moeten vernemen, bijna niet te verdragen, ik kon hier niet zomaar weggaan. Ik wilde zekerheid, daarom was ik ook naar de auto gegaan en had Alina overgehaald om met me mee te gaan naar Traunsteins villa.
‘Het stinkt hier naar tabak, alcohol en zweet,’ zei ze aarzelend. Ze hield zich met één hand aan de klink van de deur naar de woonkamer vast, terwijl ze met de andere mijn bovenarm vastpakte, precies daar waar ik de nicotinepleister had geplakt. ‘En daar is toch nog iets anders?’