Kevin, Konrad, Kakkebroek...
Alles onder de elleboog, dus datgene wat normaal gesproken altijd links en rechts van hem lag, bungelde of hing, zijn onderarmen, zijn polsen, zijn handen (shit, waar zijn mijn handen?) – verdwenen.
Hij wilde schreeuwen, maar zijn mond was te droog, zoals zijn hele keelholte. Het enige wat hij uitbracht was een armzalig gekraak.
Waarom voel ik geen pijn? Waarom baad ik niet in het bloed, als mijn handen zijn afgesneden? ‘Geamputeerd’ of hoe dat dan ook heet. Shit, heb ik ook al niet gevraagd.
Een bedorven lucht drong in Toby’s neus, zo zoet als ranzige boter, maar lang niet zo doordringend. Het duurde een poosje voor hij besefte dat de bankschroef waarin hij lag, omgeven moest zijn door muren, die zijn slechte adem in zijn gezicht terugsloegen. Nog langer duurde het tot hij tot zijn grenzeloze opluchting zijn handen terugvond. Direct onder zijn rug.
Ik ben geboeid. Nee, ik ben ingeklemd.
Nu buitelden zijn gedachten over elkaar heen.
In elk geval lig ik op mijn armen.
Koortsachtig dacht hij na wat hij het laatst had gedaan voordat hij hier was gekomen. Hier in dit niets. Maar in zijn hoofd klotste alleen een golf van pijn, die zijn geheugen weggespoeld leek te hebben. Het laatste wat hij zich herinnerde, was dat ze ’s avonds in de woonkamer tennis hadden gespeeld met dat idiote computerspel, waarbij je als gekken voor de televisie heen en weer sprong en waarbij Lea altijd won. Toen had mama hen naar bed gebracht. En nu was hij hier. Hier, in dit niets.
Toby slikte en opeens was hij nog veel banger. Zo bang dat hij het stinkende stroompje tussen zijn benen niet opmerkte. De angst levend begraven te zijn speelde klaar wat de benauwdheid van zijn onzichtbare gevangenis niet helemaal was gelukt. Ze verlamde hem.
Toby slikte opnieuw en bedacht dat het donker als een levend wezen was dat je kon vasthouden en dat naar metaal smaakte als je het inslikte.
Hij werd kotsmisselijk, net als toen tijdens die lange autorit, toen hij had willen lezen en papa de pest in kreeg omdat ze moesten stoppen. Hij hield zijn adem in om niet te hoeven overgeven, toen opeens...
Toby liet zijn tong in zijn mond ronddwalen en stootte tegen iets wat er niet hoorde.
Hemel, wat is dat?
Het ding plakte tegen zijn gehemelte als een chipje dat daar zat vastgezogen. Alleen de oppervlakte was vaster, gladder.
En koeler.
Hij liet zijn tong verder over het ding glijden en voelde dat zich steeds meer speeksel verzamelde. Intuïtief ademde hij alleen nog door zijn neus en onderdrukte de toenemende behoefte om te slikken. Net zolang tot het ding zich met een zwak zuchtje van zijn verhemelte losmaakte en op zijn tong viel.
En toen wist hij het. Ook al kon Toby zich niet herinneren hoe hij hier was gekomen, wie hem had weggesleept en verstopt en waarom hij hier gevangen werd gehouden, ook al had hij niet het geringste idee wat dat donkere niets om hem heen was, dit ene raadsel had hij tenminste opgelost.
Een munt.
Voordat Tobias Traunstein in de donkerste verstopplaats van de wereld was gegooid, had iemand een munt in zijn mond gestopt.
80
(NOG 44 UUR EN 31 MINUTEN TOT DE AFLOOP VAN HET ULTIMATUM)
ALEXANDER ZORBACH (IK)
‘JIJ GEVOELLOZE, ONBETROUWBARE, EGOMANE KLOOTZAK.’
‘Je bent “walgelijk” en “schaamteloos” vergeten.’ Mijn stem klonk rustig, veel rustiger dan anders wanneer ik ruziemaakte met mijn aanstaande ex. Aanstaande, want bij onze laatste ontmoeting hadden we besloten te scheiden. Nu herhaalde Nicci de zin die ze me die avond al eens eerder naar het hoofd geslingerd had: ‘Soms vraag ik me werkelijk af waarom ik ooit bij je gebleven ben!’
Goede vraag. Ik zet de joker in.
Eerlijk gezegd begreep ik zelf niet goed wat vrouwen in me zagen. Alleen al in de gehoorzaal van de psychologische faculteit waar Nicci en ik elkaar hadden leren kennen, waren er heel wat mannen geweest die aantrekkelijker, langer en beslist charmanter waren geweest dan ik. Toch had ze mij gekozen. Aan mijn uiterlijk kon het niet hebben gelegen. Ik vind het vreselijk mezelf op foto’s te zien. Van de tweehonderd polaroids is er hooguit één waarvoor ik me niet schaam. Meestal zie je dan door het wazige of slecht belichte beeld niet dat mijn kin zich langzamerhand wil verdubbelen. Vroeger vergeleek men me wegens mijn droevige blik vaak met Nicolas Cage, tegenwoordig heb ik alleen nog het dunne haar met hem gemeen. Sinds mijn dertigste verjaardag ben ik ieder jaar een kilo aangekomen. En dat terwijl ik geen vette hap eet en tweemaal per week ga joggen. Nicci was er ooit over begonnen toen ze me in het begin van onze relatie een ‘liefhebbersmodel’ noemde. Zoals een oldtimer die gerenoveerd moet worden: oud genoeg om de slooppremie op te strijken, maar ondanks zijn mankementen te aantrekkelijk om gewoon maar tegen een nieuw model om te ruilen. Wat dat laatste betrof, had ze haar mening natuurlijk herzien.