‘Ja, dat zijn van die momenten dat ik werkelijk graag weer zou kunnen zien. Alleen maar om te kunnen bekijken wat voor gezicht je trekt. Ik wed dat je me op dit moment bekijkt als een buitenaards wezen.’
‘Dat doe ik niet,’ loog ik, en ik schudde heel langzaam mijn hoofd en verzocht haar verder te gaan.
‘Als fysiotherapeute heb ik mij in shiatsu gespecialiseerd.’
Shiatsu?
Ik herinnerde me vaag de massage die Nicci me voor mijn vijfendertigste verjaardag had gegeven. Ik had me op sterke handen verheugd, die me met geurige olies en crèmes inwreven en bij zachte loungemuziek de spanningen uit mijn nek kneedden. In plaats daarvan lag ik op de harde vloer van een Aziatische groepspraktijk. Een benige, oude Chinese vrouw begon mijn ledematen alle mogelijke en onmogelijke kanten op te rekken en op bepaalde punten op mijn lichaam zo stevig te drukken, dat het water in mijn ogen schoot. Voor de energetische drukpuntmassage gebruikte ze niet alleen haar vingers, maar haar hele lichaam, dus knieën, ellebogen, vuisten en zelfs haar kin. Dat verlamde me eerder dan dat het me ontspande. Op het eind was ik er zeker van dat ik ternauwernood aan een dwarslaesie ontkomen was.
‘Het overkomt me maar zelden en ik heb tot nu toe niet ontdekt bij wie of wanneer het gebeurt. Maar het is een feit: soms kan ik in het verleden van iemand kijken als ik hem aanraak.’
Aha.
Deze keer had ik mezelf en mijn stem in bedwang. Die klonk geheel neutraal toen ik vroeg: ‘En gisteren was het weer zover?’
Ze knikte. ‘Gisteren moest ik die man masseren, maar ik moest het afbreken. Want ik had hem nog niet aangeraakt, of er trok een soort bliksem door me heen. Het werd licht, lichter dan al mijn herinneringen aan de beelden uit de tijd voor het ongeval dat me het licht in mijn ogen kostte.’ Ze schraapte haar keel. ‘En toen was de bliksem weg en ik zag wat hij had gedaan. Met het kind, dat al verdoofd was, en met de vrouw.’
Ze tilde haar hoofd op en ik had het onwezenlijke gevoel dat ze door me heen keek.
‘Ik heb gezien dat hij haar nek brak.’
68
‘U HEBT HET GEZíéN?’
De kachel verspreidde een behaaglijke warmte, en ik stelde tot mijn verbazing vast dat ik de snijdende kou terug wenste die me had begroet toen ik de boot had betreden. Nu had ik het warm, mijn keel deed pijn en alsof dat nog niet genoeg was voelde ik een lichte druk achter mijn linkerslaap, teken van een beginnende migraine.
Alina knikte. ‘Zoals ik al zei, ik ben niet vanaf mijn geboorte blind. Als dat zo was, had ik geen voorstelling van licht, kleur en vormen. En in mijn dromen zouden er ook geen beelden zijn, maar alleen geuren, geluiden en natuurlijk gevoelens.’
Verbaasd stelde ik vast dat ik er nog nooit over had nagedacht hoe blinden dromen. En ik begreep dat mensen die nog nooit iets hebben gezien in een totaal andere wereld moesten leven dan ik. Als ik nu mijn ogen zou sluiten en naar de wind, de golven en het geluid luisteren van de takken die van buiten tegen de boot sloegen, zou ik me ondanks het donker een duidelijke voorstelling kunnen maken van het water, de bomen in het bos en de vorm van de oude leren fauteuil waarop ik was gaan zitten. Mijn hersenen zouden de beelden die ze nu niet meer zagen, vervangen door herinneringen. Herinneringen aan een werkelijkheid, die iemand die sinds zijn geboorte blind was uiteraard nooit had bezeten en die hij zich nooit meer eigen kon maken.
Ik wendde me van Alina af, focuste op een aantal smeltwaterdruppels op het glas, en vroeg me af hoe je een blinde ‘sneeuw’ kon uitleggen, als zelfs het woord ‘wit’ voor hem niets betekende.
‘Maar er is ooit een tijd geweest waarin ik wel kon zien.’ Ze haalde me uit mijn gedachten. ‘Ook al is dat twintig jaar geleden en verbleken mijn herinneringen daaraan – zoals het gezicht van mijn broer of het uitzicht uit ons keukenraam, waar ik altijd doorheen keek als het regende. Zelfs de regen kan ik me niet meer herinneren, of de plassen waarin ik zo graag sprong.’
Ze wachtte even en tastte naar haar koffiebeker die tot dan toe onaangeraakt tussen ons op het lage tafeltje had gestaan. Het duurde even voor ze het oor had gepakt en de beker naar haar mond gebracht had. Daar hield ze de beker bij haar kin en sprak verder, zonder een slok te nemen.
‘Het enige beeld dat ik me onuitwisbaar heb ingeprent, is dat van mijn ouders. Het zijn de enige gezichten die ik nooit zal vergeten, en daarvoor ben ik dankbaar en kwaad tegelijk.’
‘Kwaad?’
Alina zag er afwezig uit toen ze me antwoordde. ‘In mijn dromen en visioenen zien alle mensen er hetzelfde uit. Ze hebben allemaal de trekken van mijn ouders. En dat is heel belastend, neem dat maar van me aan. Want meestal heb ik nachtmerries. Ik zie zulke vreselijke dingen; daarna zouden de meeste mensen psychotherapie nodig hebben.’