Terug in de auto reed ik langzaam verder. Na een smalle bocht naar links zette ik de auto aan de kant. Ik stapte uit en maakte met een Zwitsers zakmes de nummerplaten los. Daarmee zag mijn afgeragde Volvo eruit als een uitgerangeerd wrak, dat een milieuzondaar daar nonchalant in de natuur had laten staan. De boswachter zou vast en zeker de autoriteiten op de hoogte stellen, maar bij dit rotweer liet die zich hier evenmin zien als bosarbeiders. Bovendien was ik niet van plan te overwinteren. Het enige wat ik nodig had, waren hooguit twee dagen rust.
Ik legde de nummerplaten in de kofferbak, pakte mijn laptop- en sporttas en volgde het steeds smaller wordende pad. Het liep enigszins schuin in smalle bochten naar beneden en ik moest oppassen dat mijn laarzen het houvast op de grond niet verloren. Vooral de met ijs bedekte boomwortels, die het pad aan het einde een trapachtige structuur gaven, waren levensgevaarlijk. Gelukkig had ik aan een zaklantaarn gedacht en ik kon zowel de struikelstenen als de natte dennentakken zien voordat die in mijn gezicht zwiepten. De weg leek me langer dan bij mijn laatste bezoek; dat kwam waarschijnlijk door de zware bagage die ik over mijn schouder droeg. Want toen ik op mijn klokje keek, stond dat pas op 18.42 uur. Ik had dus maar een paar minuten voor mijn klimpartij naar het water nodig gehad.
Hier is het.
Telkens wanneer ik hier beneden bij de oever aankwam, merkte ik hoeveel psychische ballast ik met me meesleepte.
Mijn schuilplaats.
De plaats waar het me was gelukt de tragedie zo ver achter me te laten dat ik tegenwoordig weer een enigszins normaal leven kon leiden. Zelfs bij min twee graden en dichte sneeuw voelde ik me onmiddellijk geborgen.
Nicci zou vast en zeker magische krachten of heidense energievelden voor mijn plotselinge welbevinden verantwoordelijk hebben gesteld. Maar voor mij was er een veel banalere verklaring: hier, in deze verborgen burcht, was me nog nooit iets ergs overkomen. Integendeel. Hier had ik de mooiste uren van mijn leven doorgebracht, alleen met mezelf, zonder wie dan ook rekenschap te hoeven afleggen.
Daarom kwam ik telkens weer hierheen als ik het gevoel had dat mijn leven uit mijn handen gleed. Nog toen ik bij de politie werkte, had ik het waanzinnige plan werkelijkheid laten worden en een oude woonboot gekocht om die hier voor anker te laten gaan.
De straal van mijn zaklantaarn ving de kleine, rechthoekige boot een paar passen voor me.
Hij lag in een smalle zijarm van een nog smallere bocht, dik overwoekerd door een aantal wilgen, die met hun bladerdaken een soort natuurlijke carport vormden, niet te zien vanaf het water.
‘Ik ben er weer,’ zei ik en ik zette de tassen neer. Een oud ritueel, dat ik had overgenomen van mijn moeder. Vroeger, toen ze nog zo sterk was dat ze me kon vergezellen, had ze altijd met deze woorden de oever genaderd.
Ik ben er weer.
Ik had de begroeting slechts gefluisterd, maar mijn stem galmde meters over het water. Binnenkort zou het bevroren zijn, en dan was het nog onwaarschijnlijker dat iemand hier terechtkwam.
Hier naar deze plek, die ik met niemand deel. Mijn toevluchtsoord, waarvan niemand weet waar het is, zelfs mijn gezin niet.
Natuurlijk was het hoogst banaal dat ik als volwassen man de gedachte aan een geheime schuilplaats nog steeds romantisch vond. Als kind had ik met kussens en dekens holletjes onder mijn bed gebouwd en me voorgesteld dat ik de enige mens op de wereld was. In die tijd droomde ik van eenzame eilanden, van zelf getimmerde boomhutten boven in de toppen van de hoogste bomen. Vermoedelijk herinnerde deze bocht me aan al die schuilplekken die ik destijds slechts in mijn fantasie bewoonde. En als ik heel eerlijk was, dan had de geheimzinnigheid rond deze plaats zich inmiddels verzelfstandigd.
Lange tijd had ik het pijnlijk gevonden tegenover mijn vrienden toe te geven dat ik het weekend liever alleen in de natuur doorbracht dan me bij hun spreekkoren in het supportersvak van het Olympisch Stadion aan te sluiten. Later vond ik het gewoon een geruststellende gedachte dat ik over een geheime plaats beschikte waar ik ook niet gezocht zou worden als ik zonder excuus van het werk weg zou blijven. De eerste keer dat ik de dringende behoefte voelde mijn geheim met iemand te delen was toen ik Nicci had leren kennen, in de eerste fase van verliefdheid, waarin je je partner zelfs nog mist als je met hem of haar slaapt. Ik beloofde haar een romantisch uitstapje waarbij ik haar geblinddoekt naar ‘mijn kot’ wilde brengen, waar haar eerste blik op de door fakkels verlichte woonboot zou vallen.
Maar van dat plan kwam niets terecht. Mijn Volkswagen Kever gaf halverwege de geest en bleef midden op de kruising staan. Zomaar, zonder reden, zoals de man van de wegenwacht me later schouderophalend bevestigde. Hij kon geen oorzaak vinden en dat rotding, dat me nooit eerder in de steek had gelaten, startte meteen toen hij het contactsleuteltje omdraaide. Noem me een idioot. Noem me een esotericus. En misschien zijn Nicci’s rare ideeën in werkelijkheid toch niet zo gek als ik altijd beweer. In elk geval zag ik dat als een teken.