Bij deze gedachte begon er naast mijn rechteroor iets te piepen, alsof iemand naast mijn hoofd een stemvork had aangeslagen. Ik probeerde te glimlachen en stond op om dokter Roth bij wijze van afscheid mijn hand te geven. Maar het viel me zwaar me te concentreren. Toen ik de spreekkamer had verlaten, wilde ik me nog een keer omdraaien om hem een recept voor een slaapmiddel te vragen, omdat ik de laatste nachten nauwelijks een oog had dichtgedaan, toen de telefoon in mijn broekzak trilde.
Bel me! luidde de sms en het piepen in mijn oor werd weer luider.
Snel. Voor het te laat is.
Terugblikkend geloof ik dat daarmee de wedloop met de dood begon.
75
‘WAT IS ER AAN DE HAND?’
Frank had na één keer rinkelen opgenomen en klonk nog opgewondener dan ik me voelde.
‘Ik ben zo bang.’
‘Bang?’ Ik kon me niet herinneren dat Frank ooit over zijn gevoelens had gesproken. Normaal gesproken deed hij zijn best me met een hoop blabla van zijn ware gevoel af te leiden. Zo noemde hij zelf zijn artikel over de mishandeling van oude mensen in verpleeghuizen het ‘rottevleesverhaal’. Tussen de regels door kon ik echter zijn woede en wanhoop lezen, in het bijzonder in het stuk over de dementerende patiënte met terminale borstkanker, die uit bezuinigingsoverwegingen nauwelijks nog pijnstillers kreeg. ‘Waar moet die een klacht indienen? Haar kinderen komen maar één keer per week en dan kan ze zich niets meer herinneren,’ had Frank een cynische zuster geciteerd die hij tijdens zijn vervangende dienstplicht in het vervallen tehuis had leren kennen. Ik wist dat hij diep vanbinnen gejuicht had toen na de publicatie van zijn reportage het hele personeel werd vervangen, ook al zou hij dat nooit tegenover mij toegeven.
‘Waar ben je?’ vroeg hij gejaagd.
‘Recherche,’ zei ik, terwijl ik door de draaideur van de uitgang van de kliniek liep. Tot nu toe wist alleen Nicci van mijn gezondheidsproblemen en dat moest zo blijven. ‘Wat is er in hemelsnaam gebeurd?’
‘Je weet toch zeker wel dat negentig procent van alle justitiële fouten op verkeerde aanwijzingen is terug te voeren?’
‘Bespaar me deze keer je college en kom ter zake.’ In alle opwinding de vorige dag was ik helemaal vergeten mijn creditcard te laten blokkeren.
‘Heb je al iets gehoord van de politie?’ vroeg ik, terwijl ik naar de sombere novemberhemel keek. De temperatuur was tijdens mijn afspraak bij Roth merkbaar gedaald, maar het was tenminste opgehouden met regenen.
‘Ze kwamen hier naar de redactie toen ze je niet op je gsm en ook thuis niet konden bereiken.’
Daarom had Stoya me onderweg naar dokter Roth onophoudelijk gebeld. Ik had pas na mijn sessie bij de psychiater willen terugbellen.
‘Zeg alsjeblieft niet dat mijn rekeningen zijn leeggehaald.’
‘Erger.’
Erger?Wat voor ergers kun je met een portemonnee doen dan de eigenaar te bestelen?
‘O man, misschien mag ik je dat helemaal niet vertellen.’
Ik zocht mijn auto op de parkeerplaats van de kliniek, die op het middaguur goed gevuld was. ‘Ben je dronken?’
‘Ik ving het toevallig op toen ik een beker koffie wilde halen en langs Thea’s bureau liep.’
Thea Bergdorf? Wat heeft de politie met de hoofdredactrice te bespreken?
‘Hou me niet zo lang aan het lijntje, Frank, en vertel me nu eindelijk wat er aan de hand is.’
‘Nou, als ik het goed heb begrepen, dan hebben ze je portemonnee gevonden met alles er nog in. Zelfs het contante geld.’
Een of andere idioot had zijn terreinwagen zo dicht naast mijn Volvo gezet dat ik via de passagiersplaats moest instappen als ik de lak van zijn auto niet wilde beschadigen.
‘Maar dat is toch goed nieuws,’ zei ik.
‘Verdomme, nee. Ze hebben je kloteportefeuille vlak bij de plaats delict gevonden. Ergens in de tuin.’
Ik had net mijn autosleutel uit mijn broekzak gehaald, maar stopte midden in mijn beweging.
Vlak bij de plaats van het misdrijf?
Dat kon niet. Opeens leek het telefoontje totaal onwerkelijk. Ik kon, nee, ik wílde niet geloven wat mijn stagiair me zojuist had verteld.
‘In welke tuin?’ vroeg ik, hoewel er maar één antwoord mogelijk was.
‘Waar ze de moeder hebben gevonden,’ fluisterde Frank. ‘Het slachtoffer van de vierde speelronde van –’
Midden in het woord ‘ogenverzamelaar’ drukte ik hem weg.
74
UITEINDELIJK PERSTE IK ME TOCH DOOR DE DEUR AAN DE chauffeurskant. Waarom zou ik rekening houden met iemand die me met zijn terreinauto lastigviel? Hij had ten minste zijn buitenspiegel kunnen inklappen, als die dingen dan zo groot als een tennisracket moesten zijn.
Ik moest mezelf dwingen op het ziekenhuisterrein de maximum toegestane snelheid in acht te nemen. Maar vlak na de uitrit gaf ik gas en racete de Potsdamer Straße op.