‘Binnenkort ga je jezelf vragen stellen over die avond. En je zult er geen heldere antwoorden op hebben. En als je geen antwoorden vindt, zul je de behoefte hebben om je vragen met iemand anders te delen.’
Daar reageerde ze niet op.
‘Doe dat niet,’ zei hij zachtjes.
Sophie keek naar haar schoot en daarna naar buiten. De zon scheen, net als anders, en in de verte glinsterde het water.
‘Weet Hector hiervan?’ vroeg ze zacht.
‘Dat doet er niet toe,’ zei hij.
Ze voelde haar hart bonzen, de lucht in de auto leek ijler te worden.
‘Bedreig je me, Aron?’
Nu draaide hij zich naar haar om en keek haar aan. Opeens reageerden haar traanbuizen op de angst die ze had gevoeld en dikke tranen rolden over haar wangen. Ze kuchte en veegde de tranen af met de mouw van haar shirt.
‘Moet ik dit serieus nemen?’
Ze wist niet waarom ze die vraag stelde, misschien omdat ze wilde zien of er nog een greintje menselijkheid in hem zat.
‘Ja,’ zei hij beheerst.
Ze ontdekte dat haar armen trilden, een heel klein beetje maar; het was bijna niet te zien, maar die trillingen waren er wel. Haar armen deden pijn. En ze had een zere keel; het leek wel of alle onlustgevoelens zich daar hadden opgehoopt en ze deed haar best om niet te slikken... Maar ze wilde slikken, haar hele lichaam wilde het. Sophie wendde haar gezicht af van Aron en slikte.
‘Kunnen we terugrijden?’
‘Als je zegt dat je begrijpt wat ik tegen je heb gezegd.’
Sophie staarde door het raampje naar buiten.
‘Ik begrijp het...’ zei ze toonloos.
Aron boog naar voren en draaide de contactsleutel om. De motor sloeg aan.
***
12
Hasse Berglund stond in de rij in een hamburgerrestaurant. Het thema was Mexico. De malloten achter de toonbank hadden kleine plastic sombrero’s op hun hoofd. Hij bestelde een ‘El Jefe’, een menu dat bestond uit een driedubbele burger met extra alles en twee zakjes frites. Hasse ging zitten, de schranspartij kon beginnen. Hij nam grote happen en ademde door zijn neus.
Een paar tafeltjes verderop zat een groepje allochtone jongeren. Zwartharig, bleek, met donzige snorretjes en zwarte trainingspakken. Ze waren luidruchtig, stonden stijf van de hormonen, waren pezig en kenden geen grenzen. Twee van hen begonnen te worstelen. Ze schreeuwden, veel te hard, veel te heftig, ze morsten ijs en frisdrank op de vloer.
Hasse keek naar hen, begreep niet dat ze zo bleek waren als ze uit een Arabisch land kwamen. Het was daarginds toch zonnig?
Hij kneep zijn ogen een stukje dicht toen het al te lawaaiig werd. Er ging een milkshake om en de smurrie stroomde over het tafeltje. Een van hen gaf een brul toen hij die rommel op zijn trainingsbroek kreeg. Een ander begon schuttingwoorden te roepen en een derde bekogelde zijn vrienden met ijsblokjes uit zijn frisdrankbeker.
Hasse keek al kauwend naar de jongens. Ze bleven worstelen. Taai, fel, onvoorzichtig... Het werd gewelddadig, de ene begon kwaad te worden. Hij begon te schreeuwen in een taal die Hasse niet herkende. Daarna deed de hele groep mee – een hels koor van jongens met de baard in de keel. Hasse deed zijn ogen dicht.
***
Achttien maanden geleden hadden Hasse Berglund en zijn collega’s van de me een jonge Libanees in elkaar geslagen op Norra Bantorget. De collega’s wisten wanneer ze moesten stoppen, Hasse niet. De collega’s hadden hem weggetrokken. Hasse was gekalmeerd, had een gebaar gemaakt dat het in orde was, dat hij zich kon beheersen. De collega’s lieten hun greep verslappen, Hasse rukte zich los en deelde die laatste, heerlijke trap uit. De jongen was drie dagen bewusteloos geweest. De artsen constateerden gebroken ribben, inwendige bloedingen, een kaakfractuur en een gebroken sleutelbeen. Tijdens het proces bezwoeren Hasses collega’s zijn onschuld. Twee juryleden zaten te slapen en de officier van justitie was bevriend met iedereen in de zaal, behalve met de jongen. Een bebaarde arts getuigde dat het niet onmogelijk was dat de verwondingen door de jongen zelf waren veroorzaakt en de advocaat van de jongen, die snel verder moest naar een andere rechtszaak, stelde domme, ondoordachte vragen. Hasse ging vrijuit, de jongen hield er blijvend letsel aan over. Maar Hasses leidinggevende was het zat en stelde hem voor de keus: van de binnenstad naar het vliegveld, of van de binnenstad naar maakt-niet-uit-wat.
Hasse was naar Arlanda gegaan, had geprobeerd het prestigeverlies te verdringen, zonder succes. En daar zat hij nu al een eeuwigheid naar alle chocoladenegers en Hottentotten te luisteren, naar alle verzinsels en kletsverhalen waarmee ze het land probeerden binnen te komen, om mee te eten uit de staatsruif en ergens op een bankje qat te gaan zitten kauwen.
Maar toen opeens was hij gebeld. Een vrouwelijke rechercheur, Gunilla Strandberg, had gezegd dat hij met twee collega’s van haar moest gaan praten. Hasse begreep er niets van. Maar alles was beter dan het vliegveld.