‘Afgeleverd, zei je?’
Eva knikte.
‘Ja, door een personenauto die weer is weggereden.’
***
Even later stonden Gunilla en Anders bij een wit ziekenhuisbed naar het bewusteloze lichaam van Klaus Köhler te kijken.
‘Ik weet het niet... Hij zou een van die twee kunnen zijn, de kleinste in dat geval.’
Gunilla wachtte op meer. Anders nam de tijd en keek vanuit verschillende hoeken naar Klaus. Gunilla werd ongeduldig.
‘Anders?’
Hij wierp een korte, geërgerde blik op haar alsof haar gepraat hem stoorde in zijn concentratie.
‘Ik weet het niet, kunnen we hem overeind zetten?’
Slangen, infusen en kabels liepen van de man naar de apparatuur die op een tafel op wieltjes naast zijn bed stond. Gunilla bukte en keek onder het bed.
‘Ik geloof dat het hoofdeinde omhoog kan.’
Anders kwam erbij staan en vond een pedaal onder het bed. Hij zette zijn voet erop, de hydraulica begon te werken en tegen zijn wens in zakte het bed snel naar beneden. De slang van een infuus dat vastzat in Klaus’ hand was klem komen te zitten onder zijn arm en toen het bed in de laagste stand terechtkwam, schoot de naald eruit. Een apparaat begon te piepen.
‘Verdomme.’
Anders pakte de naald en stak die weer in Klaus’ hand. Het apparaat begon nog harder te piepen. Uiteindelijk vond hij het juiste pedaal onder het bed. Klaus Köhlers bovenlichaam kwam majesteitelijk omhoog. Hoe rechter hij kwam te zitten, hoe meer lawaai er uit de machine kwam. De sinuscurve op een monitor vertoonde hoge toppen en diepe dalen. Anders keek naar de grond om een herinneringsbeeld boven te halen en keek daarna weer naar Klaus. Dit deed hij een paar keer achter elkaar, waarna hij de kamer verliet. Gunilla liep achter hem aan, de apparatuur piepte aanhoudend toen de deur achter hen dichtgleed.
‘Nou?’ vroeg Gunilla.
Er kwam een verpleegkundige hun kant op hollen door de gang.
‘Misschien... Waarschijnlijk. Ergens daartussenin, maar net iets dichter bij “waarschijnlijk”. Zeventig procent zou ik zeggen.’
***
Ze zat op een betonnen bloembak voor het ziekenhuis, met haar mobieltje tegen haar oor. Ze stelde vriendelijke vragen aan Sophie en kreeg vriendelijke antwoorden terug.
‘Maar zouden jullie niet gaan eten?’
‘Dat is er niet van gekomen. Hector moest opeens naar een bespreking, dus ik ben naar huis gegaan.’
Anders stond een eindje verderop. Hij doodde de tijd met pogingen steentjes in een asbak te gooien, wat een storend en rinkelend geluid maakte.
‘Is er iets gebeurd?’
‘Een paar details zijn niet helemaal helder.’
Sophie zei niets.
‘Weet jij naar wie hij toe ging?’
‘Nee, geen idee.’
Anders Ask raakte de asbak een paar keer. Pling, pling, pling.
‘Echt niet?’
‘Nee. Wat is er, Gunilla?’
***
*
***
Met haar mobieltje in de hand ging ze bij de koffietafel in de kantine zitten en staarde naar het tafelzeiltje. Gunilla’s woorden echoden door haar hoofd. Ze probeerde zich te herinneren wat ze had gezegd, hoe het gesprek was verlopen. Ze probeerde zich haar eigen toon te herinneren... haar stijl. Had ze iets verraden? Haar gedachten schoten alle kanten op. Het mobieltje in haar hand begon tegelijkertijd te rinkelen en te trillen. Ze was zo in verwarring dat ze vergat op het scherm te kijken.
‘Hallo?’
Hij klonk kortaf. Hij zei dat hij haar wilde spreken en dat verbaasde haar. Ze vroeg waar Hector was.
‘Dat doet er niet toe,’ zei hij.
Ze voelde een plotseling onbehagen. Hij zei tegen haar dat ze na werktijd voor het ziekenhuis op hem moest wachten, dan haalde hij haar op.
‘Dat kan niet,’ antwoordde ze.
‘Jawel, dat kan wel,’ zei Aron en hij hing op.
***
Hij bleef achter het stuur zitten en keek haar niet aan, toen ze het portier opende en op de passagiersstoel ging zitten.
Aron reed het keerpleintje af en zette koers naar de snelweg. Maar in plaats van naar Stockholm af te slaan, nam hij de andere oprit, in de richting van Norrtälje.
‘Waar gaan we heen?’ vroeg ze.
Hij antwoordde niet en ze stelde de vraag nog eens.
‘We gaan rijden en praten... Hou op met vragen.’
Ze reden over de snelweg. Na wat wel een eeuwigheid leek vroeg ze fluisterend: ‘Wat is er, Aron?’
Aron gaf geen antwoord, hij leek haar niet te zien of te horen. De angst sloeg haar om het hart.
‘Kun je niet zeggen waar we naartoe gaan?’ vroeg ze smekend.
Hij hoorde haar ongerustheid vast wel, maar misschien was dat precies wat hij wilde.
Even later verliet hij de snelweg en hield rechts aan. Ze zag een bord voorbijschieten; ‘Sjöflygvägen’ las ze. Hij reed door in de richting van het water. Hij vond een afgezonderde plaats en zette de motor af. De stilte die volgde, was erger dan ze zich had kunnen voorstellen, zo compact en bijna boosaardig. Hij keek strak voor zich uit door de voorruit.