Hector en Aron keken Carlos vragend aan.
‘Waarom heb je ons niet gewaarschuwd?’
Carlos keek naar Aron. Daar had hij geen antwoord op.
Hector leunde achterover op zijn stoel.
‘Wat moeten we met je doen, Carlos?’
De grote man, die anders altijd zo zelfverzekerd en luidruchtig was, zat er nu bij als een schim van wie hij geweest was, met zijn vernielde gebit en toegetakelde gezicht. Hector zou bijna medelijden met hem krijgen.
‘Carlos?’
Carlos schudde zijn hoofd.
‘Ik weet het niet. Doe wat jullie willen,’ mompelde hij.
Hector dacht na.
‘We gaan op de oude voet verder. Als je nog iets te vertellen hebt, doe dat dan nu,’ zei hij.
Carlos schudde zijn hoofd.
Hector vroeg zich af of hij te aardig was, of hij hier op een dag de zure vruchten van zou plukken. Hij stond op en liep weg. Aron liep achter hem aan.
‘Dankjewel,’ zei Carlos.
Hector bleef niet staan en keek niet om.
‘Bedank me maar niet.’
***
Aron reed door de Stockholmse nacht, Hector zat voorin naast hem. De stad gleed aan Hector voorbij. De auto reed over de Hamngatan, de neonverlichting brandde nog, ook al werd het alweer licht. Ze reden kruip-door-sluip-door naar het Gustav Adolfs Torg en reden de Norrbro over. Hector probeerde na te denken.
‘Carlos...’ zuchtte hij bij zichzelf.
Aron parkeerde de auto op de Skeppsbrokajen.
‘Ik ga me bezatten, doe je mee?’
Aron schudde zijn hoofd.
‘Nee, maar ik loop met je mee naar de deur.’
Ze liepen tussen de huizen in de Brunnsgränd door en sloegen rechts af de Österlånggatan in. Uit een woning boven hen klonk gelach, geschreeuw en muziek.
‘Hector,’ zei Aron zacht.
‘Ja?’
‘Die verpleegkundige.’
Ze liepen een paar stappen.
‘Wat is daarmee?’
Aron wierp een korte blik op Hector, een blik die iets zei in de trant van hou alsjeblieft op.
‘Dat komt wel goed, ze is geen risico.’
‘Hoe weet je dat?’
Hector gaf geen antwoord.
‘Ze is intelligent,’ zei Aron.
‘Ja, dat zeker.’
Aron zocht naar woorden.
‘En ze is verpleegkundige... Waarschijnlijk een vrouw met eigen ideeën en een eigen moraal, ze lijkt me zelfstandig. Wat zij vanavond heeft gezien en meegemaakt, maakt het ingewikkeld voor haar. Wanneer ze over haar verwarring heen is, zal ze zichzelf vragen stellen, goed en kwaad tegen elkaar afwegen... antwoorden vinden, morele antwoorden. En dan zal ze overhaaste, ondoordachte dingen doen.’
Hector liep door, over dat onderwerp wilde hij niet discussiëren.
Ze kwamen aan bij Brända Tomten, het kleine, door huizen omringde pleintje. Ze bleven staan en Hector keek Aron aan, keek naar de wonden in zijn gezicht die hij aan de mishandeling had overgehouden.
‘Je ziet er verschrikkelijk uit.’
Aron keek Hector aan.
‘Maar jij bent er goed van afgekomen, zo te zien.’
Arons blik ging van zijn vieze kleren naar het been met het gebarsten gips.
‘Maar daar moet je iets aan doen.’
Hector gaf geen antwoord. Hij gaf Aron een schouderklopje en liep naar de voordeur.
Aron wachtte beneden op straat totdat hij op de tweede verdieping het licht aan zag gaan. Daarna keerde hij langs dezelfde route terug als ze gekomen waren.
***
In zijn flat deed Hector in elk vertrek lampen aan, hij trok de gordijnen dicht en zette zachte muziek op. Hij trok een fles wijn open en dronk die in een paar minuten voor de helft leeg. De stress die de avond had teweeggebracht werd iets minder.
Hij belde zijn vader en ze praatten over wat er gebeurd was. Adalberto stelde zijn zoon zo goed mogelijk gerust.
Met een oude revolver op zijn buik viel Hector op de bank in slaap.
***
*
***
Ze las het bericht in de ochtendkrant, in het Stockholmkatern – een van de kleine berichtjes onderaan, verstopt tussen advertenties en reclame.
***
Zaterdagnacht hebben onbekenden een man met schotwonden afgeleverd bij de ingang van de spoedeisende hulp van het Karolinskaziekenhuis en zijn er daarna in hun auto vandoor gegaan. De gewonde man is meteen geopereerd en naar verluidt is zijn toestand stabiel. De circa 40-jarige man is nog niet door de politie verhoord.
***
De spanning viel van haar af. Wat een opluchting. De man leefde nog.
Ze hoorde Alberts voetstappen op de trap. Ze sloeg een pagina van de krant om.
‘Goeiemorgen,’ zei hij.
‘Goeiemorgen,’ zei ze terug.
‘Was je laat gisteren?’ vroeg hij.
Ze knikte bij wijze van antwoord. Hij reikte naar de mueslibus in het kastje boven het fornuis.
‘Was het gezellig?’
‘Ja, het was gezellig,’ mompelde Sophie met haar ogen op de krant.
***
De ochtend bracht Sophie in de tuin door, ze wiedde onkruid en knipte de overbodige scheuten van de rozen af. De vogels zongen en er kwamen wandelaars langs die groetten met een knikje of door gedistingeerd te zwaaien. Alles was mooi, maar de rust en de idylle spraken haar niet aan, ze voelde zich rusteloos.