Michail kleedde zich aan en legde een royale fooi voor Lucy op het nachtkastje.
Hij deed de deur voorzichtig achter zich dicht, ging in de huurauto zitten, reed de snelweg op en verdween in de vroege ochtendnevel.
***
*
***
Het vakwerkhuisje met rieten dak stond eenzaam midden tussen de bomen ongeveer honderd meter van de oude provinciale weg. Hij reed een hobbelige grindweg in, met aan weerskanten tarwevelden. De zon scheen in die gouden kleur die Jens zich nog herinnerde van zijn zomers hier als kind – goud, oranje en glinsterend groen tegelijk.
De nacht daarvoor was hij aan boord gegaan van de vissersboot waarmee Thierry was gekomen en was meegevaren naar de kust van Zuid-Jutland. In een afgelegen baai waren ze aan land gegaan en hadden hun goederen gelost in het donker. Er stonden drie auto’s voor hen klaar, waarvan een voor Jens, en hij was haastig weggereden.
Hij parkeerde zijn auto voor het huis en bleef nog even zitten. Het was een mooie ochtend, de vogels zongen en de dauw was bezig te verdampen nu het warmer werd. Een deur omgeven door stokrozen ging open en een oude vrouw met wit haar en een schort voor lachte breed naar Jens. Hij lachte terug om het bijna bespottelijk pittoreske beeld, opende het portier en stapte uit.
Ze omhelsden elkaar en bleven even zo staan.
‘Dat je zomaar gezellig langskomt... wat een verrassing.’
Grootmoeder Vibeke zette thee, die ze net als altijd serveerde in een aan de rand beschadigd, oud blauw-wit servies. Hij keek naar haar. Ze was oud, stokoud, maar ondanks haar leeftijd leek ze nooit in die fase terecht te komen waarin oude mensen moe en in zichzelf gekeerd raken. Hij wenste dat ze deze aarde mocht verlaten in dezelfde geestesgesteldheid als ze altijd gehad had, dat ze hier in dit huis haar laatste adem mocht uitblazen.
Hij keek om zich heen in de keuken, pakte een foto van de plank boven het fornuis, opa Esben met walrussnor, een breedgerande hoed op en een geweer in een leren koppelriem over zijn schouder.
‘Die foto heeft me altijd gefascineerd. Ik vond het er net uitzien alsof hij op de savanne stond om op olifanten of stropers te jagen. Maar dat was niet zo, hij stond op een pas gemaaid tarweveld hier voor het huis en was op konijnen aan het jagen.’
Vibeke knikte.
‘Het was een geweldige man.’
Jens bekeek de foto goed.
‘Maar wij waren toch niet zo dol op elkaar, opa en ik?’
Hij zette de foto voor zich op tafel en ging zitten.
‘Ik weet het niet, hij zei dat je geen grenzen kende. Waarop jij zei dat hij gek was en zich er niet mee moest bemoeien. Jullie kregen altijd ruzie, om de een of andere reden.’
Jens glimlachte bij de herinnering, maar hij had wel een diepe band met zijn opa gehad. Hij had nooit begrepen waarom ze voortdurend met elkaar overhoop lagen.
Ze kwam met de theepot aan en schonk in.
‘Elke zomer als je hier kwam konden jullie het in het begin goed met elkaar vinden. Je ging samen met Esben op jacht en jullie visten samen, alsof jullie de kracht van jullie relatie aan het testen waren. Na een paar dagen hield dat op, jij vermaakte je met je eigen dingen en Esben had ook zijn bezigheden.’
Ze ging zitten.
‘Op een keer, ik denk dat je veertien was, ging je boodschappen doen in het dorp. Daar was een groep jongens op brommers, een paar jaar ouder dan jij... Ze begonnen ruzie met je te maken. Je kwam thuis met een blauw oog en Esben gaf jou de schuld van iets wat je niet gedaan had, hij had besloten dat jij het probleem was. Wat ik ook zei, het hielp niet, hij wilde niet luisteren.’
Jens wist het nog. Vibeke nam een slok thee.
‘De dag voordat je weer naar huis zou gaan, ging je alleen naar het dorp, je zocht de jongens op en sloeg ze alle vier een gebroken neus. Je straalde toen je terugkwam, maar je vertelde het aan niemand. Ik kreeg het pas te horen toen je al weg was en een van de moeders verhaal kwam halen.’
Vibeke glimlachte.
‘Esben was altijd ongerust over je; hij zei dat je het er nooit bij liet zitten, ook als je wist dat het spel uit was.’
‘Daar had hij wel gelijk in.’
‘En nu?’
Hij dacht snel na.
‘Waarschijnlijk laat ik het er nog steeds niet bij zitten.’
***
Ze aten buiten in de tuin aan een oude houten tafel in het prieeltje. Jens en Vibeke zaten tot laat te praten, hij wilde niet naar bed, dit moment mocht van hem eeuwig duren.
‘Fijn dat je gekomen bent, lieve jongen.’
Jens keek haar aan, nam een slok wijn en zette het glas weer op tafel.
‘Ik had elke zomer haast om hiernaartoe te gaan, telkens wanneer ik weer terugreed naar huis had ik een leeg gevoel... elk jaar weer. Jij bent de enige die me kent, oma.’
Haar ogen werden vochtig. Ouderdomstranen die niets met verdriet of treurigheid te maken hadden.
Jens lag die nacht urenlang wakker in zijn bed naar het plafond te staren. Het bed was zo diep als een badkuip. Hij probeerde zich de nachten te herinneren dat hij hier als kind in hetzelfde bed had gelegen. De herinneringen kwamen als gevoelens, goede gevoelens. Voor het eerst sinds tijden viel hij op zijn rug in slaap.