Lars printte zijn favoriete foto’s van haar uit, stopte ze in een map, tekende een bloem op de voorkant van de map en verstopte hem vervolgens in een la.
***
*
***
Ze dacht aan niets in het bijzonder toen ze door de gang liep met haar ogen op de grond gericht en keek op toen ze voetstappen voor zich hoorde.
Een vrouw van een jaar of vijftig vroeg haar aandacht.
Sophie herkende haar, ze had haar eerder gezien. Ze was familie van iemand op de afdeling, van wie wist ze niet.
‘Sophie?’
Sophie was verbaasd dat de vrouw haar met haar naam aansprak; ondanks het naamplaatje op haar borst gebeurde dat zelden.
‘Ik ben Gunilla Strandberg en ik zou je graag even spreken.’
Sophie knikte en toonde haar verpleegstersglimlach.
‘Natuurlijk.’
Gunilla keek om zich heen en Sophie begreep dat ze niet hier in de gang wilde praten.
‘Kom.’
Sophie nodigde Gunilla uit een patiëntenkamer binnen te gaan en liet de deur achter zich dichtvallen.
Gunilla opende haar handtas, haalde er een leren portefeuille uit, keek in een binnenvakje en vond wat ze zocht tussen oude bonnetjes en bankbiljetten. Ze hield haar legitimatie omhoog voor Sophie.
‘Ik ben van de recherche.’
‘O?’
Sophie sloeg haar armen om zich heen.
‘Ik wil alleen even met je praten,’ zei Gunilla kalm.
Sophie realiseerde zich hoe ze erbij stond, afwerend, zichzelf beschermend.
‘Je herkent me misschien?’ vroeg Gunilla.
‘Ja, ik heb je hier eerder gezien. Je bent familie van een patiënt.’
Gunilla schudde haar hoofd.
‘Kunnen we even gaan zitten?’
Sophie pakte een stoel en schoof hem door naar Gunilla, die erop plaatsnam. Sophie ging op de rand van een ziekenhuisbed zitten. Gunilla zweeg, leek naar woorden te zoeken. Sophie wachtte. Even later keek Gunilla op.
‘Ik ben bezig met een onderzoek.’
Sophie wachtte af. Gunilla Strandberg leek nog steeds naar de juiste woorden te zoeken.
‘Jij bent bevriend met Hector Guzman?’ vroeg ze rustig.
‘Met Hector? Nee, dat zou ik niet willen zeggen.’
‘Maar jullie gaan met elkaar om?’
Het was meer een constatering dan een vraag. Sophie keek Gunilla aan.
‘Hoezo?’
‘Nergens om, ik stel je gewoon een paar vragen.’
‘Waarom?’
‘Hoe close zijn jullie?’
Sophie schudde haar hoofd.
‘Hij was een patiënt, we hebben wat gepraat. Wat wil je eigenlijk?’
Gunilla zuchtte, glimlachte half om haar eigen gestuntel.
‘Sorry dat ik zo opdringerig ben, ik leer het ook nooit.’
Ze concentreerde zich en keek Sophie recht aan.
‘Ik... ik heb je hulp nodig.’
7
Michail was hard in het water terechtgekomen. Hij had de schoten die op hem waren afgevuurd ternauwernood kunnen ontwijken. Op weg naar beneden in de donkere zee hoorde hij het gesuis en het gefluit van de projectielen die door het water in hun vaart werden afgeremd. Na een tijdje keerde hij en zwom weer omhoog naar het schip, gebrek aan zuurstof dwong hem naar de oppervlakte. De wigvormige romp van het schip was zijn redding. De mannen boven aan dek konden de onderkant van het schip niet zien. Michail bleef daar, dicht tegen de romp aan, de hele tijd in beweging. Toen de motoren werden gestart zag hij kans naar de stenen kade te zwemmen en mikte op het uiteinde. De kade was hoog. Als er geen ladder of iets anders was waarlangs hij omhoog kon klimmen, zou hij verdrinken. Zijn lichaam deed overal pijn, hij zou het niet lang meer volhouden. Maar na een inspannende zwemtocht rondde hij de kade en vond een oude roestige ketting waaraan hij zich vasthield tot het schip wegvoer. Toen trok hij zichzelf met veel pijn en moeite de pier op, ging kletsnat in de huurauto zitten, opende het dashboardkastje, haalde zijn gps en telefoon eruit en belde Roland Gentz. Hij vertelde dat ze waren begroet met kogels, dat zijn beide kameraden dood waren en dat er drie mannen aan boord waren geweest – twee die hij herkende als Aron en Leszek en een derde die hij niet kende, hoogstwaarschijnlijk een Zweed.
Roland bedankte voor de informatie en zei dat hij binnen een paar uur terug zou bellen. De verbinding werd verbroken.
De Vietnamese kapitein had hem behoorlijk toegetakeld. Een gebroken neus en een paar gebroken ribben, maar daar kon hij mee leven. Hij was niet kwaad op de kapitein, hij had immers diens stuurman voor zijn ogen doodgeschoten. Maar hij had een voorbeeld moeten stellen, want zodra hij buiten de schoten hoorde, wist hij dat de kapitein zijn afspraak met Hanke niet was nagekomen. De stuurman was zijn straf, hij had geen seconde getwijfeld.
Michail koesterde zelden wrok jegens mensen die hem in elkaar sloegen of met scherp op hem schoten; ze waren zijn gelijken. Hij had meegevochten in grote oorlogen tegen zowel de Afghanen als de Tsjetsjenen, had in hinderlagen gelegen en hevige beschietingen meegemaakt, op het randje van wat een mens psychisch aankon. Hij had vrienden doodgeschoten en opgeblazen zien worden, hen zien verbranden. Hij op zijn beurt had dezelfde dingen met zijn vijand gedaan, maar zijn daden hadden nooit iets met woede of wraak te maken. Misschien had hij het daarom allemaal overleefd.