Sophie schudde haar hoofd. Jane bleef haar strak aankijken.
‘Sophie?’ fluisterde ze.
‘Ja, misschien.’
‘Misschien?’
Sophie ontmoette Janes blik.
‘Wie is het?’
‘Een patiënt... een ex-patiënt,’ zei Sophie zachtjes. ‘Maar we daten niet echt.’
‘Wat doen jullie dan wel?’
Sophie glimlachte even.
‘Ik weet het niet...’
Ze kieperde alle groenten in een grote schaal. Het zag er slordig uit, ze wilde het mooi maken, maar hield zich in. Ze baalde ervan dat ze het brave meisje werd zodra ze bij haar moeder was. Jane zat nog in dezelfde pose het werk van Sophie te volgen. Plotseling schoot haar iets te binnen.
‘Maar waar zit mijn verstand, we zijn natuurlijk in Buenos Aires geweest! Ik begrijp niet wat er met me aan de hand is. Ik ben helemaal in de war. We hebben de broers en zussen van Jesus bezocht. We zijn... donderdag thuisgekomen.’
Ze twijfelde over de dag, maar besloot dat het klopte. Jane was een warrige persoon. Op het eerste gezicht zou je kunnen denken dat ze het speelde, maar dat was niet zo. Ze was ongestructureerd en soms te vrolijk. Dat vonden veel mensen in haar omgeving beangstigend en deze bange mensen vonden haar gemaakt. Wie zich niet door haar uitbundigheid liet afschrikken, vond haar aardig.
Ze zaten aan tafel, Yvonne en Tom ieder aan een uiteinde, de anderen verdeeld rond de tafel. Yvonne had de tafel zoals gewoonlijk mooi gedekt, daar had ze echt talent voor. De maaltijd verliep zoals altijd: gepraat over koetjes en kalfjes, gelach en stille concentratie van iedereen zodat de gevoelens in bedwang werden gehouden en er geen oud zeer of misverstanden opborrelden.
Na het eten gingen Sophie en Jane in een luie stoel op de veranda zitten. Jesus verdween naar de bibliotheek, waar hij zich verdiepte in een Engels boek. Albert zat boven te kaarten met Tom met op de achtergrond de Goldbergvariaties, die Tom zodra de gelegenheid zich voordeed draaide op de oude platenspeler die zijn beste tijd had gehad.
In de rieten stoelen onder de terrasverwarmer zaten de zussen tot in de kleine uurtjes te drinken en te praten. In het begin was Yvonne stilletjes dichterbij geslopen, had gedaan alsof ze druk bezig was met iets achter de terrasdeuren. Ze betrapten haar een paar keer op heterdaad, Yvonne weigerde te bekennen dat ze stiekem stond mee te luisteren – maar ze kon slecht liegen. Het was Tom die ten slotte naar beneden kwam en zei dat ze hen met rust moest laten.
Yvonne was licht neurotisch geweest tijdens het grootste deel van Sophies jeugd. Na de dood van Georg was de hysterie als een vulkaan tot uitbarsting gekomen. Van een vrolijke huisvrouw was ze verworden tot een gedesillusioneerde egoïste waarbij ze veel meetrok in haar val. Sophie en Jane rouwden om de dood van hun vader, maar het verdriet van Yvonne overheerste alles. Nu eens was ze boos en depressief, dan weer eiste ze begrip en veel te veel liefde van haar dochters. Jane en Sophie wisten niet hoe ze zich moesten gedragen, hun relatie met hun moeder groeide scheef en was gebaseerd op een verward beeld van bezorgdheid en zorgzaamheid. Het leidde tot een verslechtering van de relatie tussen Jane en Sophie. Yvonnes ongezonde gedrag werd een barrière tussen de twee zussen. Ze maakten bijna nooit lol samen, maar zaten meestal alleen op hun kamers en streden om de aandacht van hun moeder.
Maar toen verscheen Tom in hun leven. Ze verhuisden naar een groter huis een paar blokken verderop, met grote ramen en grote schilderijen aan grote muren. Dikke witte donzen dekbedden op grote bedden van kersenhout. Tom bracht hen naar school in zijn groene Jaguar met lichtbruine leren bekleding die licht naar tabaksrook en herenparfum rook. Hun moeder bleef overdag thuis om amateuristische schilderijen te maken. Langzaamaan veranderde ze, liet ze het verdriet achter zich en werd weer een beetje moeder, maar ze bleef nog steeds stevig vasthouden aan haar slachtofferrol, waar ze erg van kon genieten.
Met de jaren, toen Sophie volwassen werd en Yvonne in de overgang kwam, begon Sophie haar weer aardig te vinden. Iets wat heel lang niet het geval was geweest. Af en toe kon Yvonne wijs zijn, menselijk en warm tegelijkertijd – dan herkende Sophie haar weer. Maar al te vaak gedroeg ze zich alsof er een oude, duistere kant in haar wilde terugkomen – een kant vol hysterie, irritatie en ongezonde nieuwsgierigheid, de angst om buitengesloten te worden, de angst om een onzichtbare en ondoorgrondelijke controle te verliezen. Een paar weken geleden was ze bij Sophie thuis gekomen, had een kop thee bij haar gedronken en gevraagd hoe het met haar ging. De vraag was uit de lucht komen vallen en had haar totaal overrompeld. Sophie antwoordde uit gewoonte dat het goed met haar ging, maar ze zag aan haar moeder dat de vraag oprecht was. Daarom bleef ze er even bij stilstaan, dacht erover na en zonder dat ze begreep waarom was ze in huilen uitgebarsten. Yvonne had haar armen om haar heen geslagen. Het was een heerlijk gevoel geweest, maar tegelijkertijd ook een fout gevoel, maar ze stond zichzelf toe om daar te zijn, dicht bij haar moeder, huilend om iets wat ze niet begreep. Misschien was het alleen maar de spanning geweest die ergens in haar had losgelaten, misschien had haar moeder iets gezien wat alleen een moeder kon zien. Sophie had zich daarna lichter gevoeld. Ze hadden het er niet meer over gehad.