Helemaal achter in de slaapkamer zat in de hoek een lage, ivoorwitte dubbele deur. Hij stapte de kamer in, zette zijn voet op de zachte vloerbedekking, liep ernaartoe, voelde eraan en liet de deur langzaam open glijden. Het was een grote inloopkast, bijna een kamer op zich. Hij stapte naar binnen en vond de lichtschakelaar. Een warm licht stroomde door de ruimte.
Blouses en andere kleren hingen keurig op een rij aan houten kleerhangers. Onder de kleding bevonden zich laden, nieuwe eikenhouten laden. Hij opende er een: sieraden en horloges. In de la eronder: opgevouwen sjaaltjes en nog meer sieraden. Hij bukte, de derde bevatte ondergoed, slipjes en bh’s. Hij deed hem meteen weer dicht, maar opende hem net zo snel weer, keek in de la, kreeg het gevoel dat hij al zijn ethische regels al lang had overtreden en dat hij daar nu net zo goed mee door kon gaan.
Lars stak zijn hand in de la en voelde aan het ondergoed. Zijden ondergoed... het was zacht, hij kon er niet van afblijven, liet het strelend tussen zijn vingers door gaan en werd plotseling opgewonden, hard. Hij wilde er een paar meenemen – ze in zijn zak hebben, eraan kunnen voelen als hij daar zin in kreeg. Geluiden vanaf de benedenverdieping brachten hem terug naar de werkelijkheid. Hij deed de la dicht en verliet de inloopkast en de kamer.
Eenmaal buiten de kamer haalde hij een paar keer diep adem. Hij liep naar Alberts kamer, duwde de deur met zijn vingers open en keek naar binnen. Het was een jongenskamer die eruitzag alsof de jongen niet wist of hij al volwassen was of nog steeds kind. Aan de muur een volwassen schilderij en een zwart-geel vaantje van voetbalclub aik met de slogan Wij zijn overal. Een elektrische gitaar met slechts drie snaren stond tegen het bureau, een lege snoepzak lag op de grond. Een bed dat niet echt opgemaakt was, maar het dekbed lag in elk geval recht. Onder het bed zag hij een oude sterrenkijker zonder statief liggen. Hij bukte en zag verderop onder het bed nog wat boeken en een zwarte gitaarkoffer liggen.
Lars nam een paar foto’s en keek op zijn horloge; het was later dan hij had gedacht. Hij verliet de kamer en liep naar de trap. Toen hij Sophies kamer passeerde, handelde hij impulsief. Hij liep de slaapkamer weer in, opende de deur van de inloopkast, de derde la, pakte een paar slipjes en stopte die in zijn broekzak. La dicht, kastdeur dicht en weer de kamer uit.
Anders zat achter een computer in wat op een werkkamer leek.
‘De tijd tikt verder,’ zei Lars in de deuropening.
‘Hou je bek,’ zei Anders met zijn blik op het scherm gericht.
Anders tikte verder op de computer.
‘Anders!’
Anders keek op.
‘Hou je bek, zei ik! Kijk nog wat rond, doe verdomme wat je maar wilt, maar ga hier weg.’
Hij begon weer driftig te tikken op het toetsenbord. Lars wilde nog wat zeggen, maar aarzelde en liep weg.
Hij maakte nog een keer een ronde door het huis, liep de keuken in, keek naar de vloer om te controleren of ze misschien iets vergeten waren. Alles leek in orde, hij liep achteruit naar de terrasdeuren waardoor ze waren binnengekomen. Zijn ademhaling was oppervlakkig, hoog in zijn keel, het zweet stond op zijn voorhoofd. Anders kwam de werkkamer uit.
‘Ik moet alleen nog even naar de plee, dan gaan we.’
‘Nee, alsjeblieft,’ smeekte Lars zachtjes.
Anders moest lachen om Lars’ nervositeit, pakte een krant die op een dressoir lag en liep op zijn dooie akkertje naar de wc. Anders nam alle tijd, floot het deuntje van de tv-serie Bonanza.
Lars verstopte zich in de hal naast de keuken. Daar was hij van buitenaf niet te zien. Hij stond bij de jacks en de jassen die daar keurig hingen, buiten adem, leunde met zijn voorhoofd tegen de muur, sloot zijn ogen en probeerde tot rust te komen. Zijn ademhaling kwam maar tot halverwege zijn borstkas. Hij begon door zijn neus te ademen, geen verschil – zijn ademhaling bleef hoog. Hij was zo gespannen als een vioolsnaar. Zijn hart bonsde in zijn oren, hij had een gespannen gevoel in zijn maag, koude handen, een droge mond... Een geluid buiten, voetstappen op het trapje... Er werd een sleutel in het slot gestoken. Lars draaide zich om, staarde naar de deur, bevroor. Niets in zijn lichaam maakte ook maar enige aanstalten om te reageren en weg te vluchten. Hij stond daar maar, roerloos, bang als een klein kind, niet in staat om te handelen, door zo’n enorme paniek overvallen dat hij dacht dat hij daar ter plekke zou sterven door de emotionele storm die in zijn binnenste raasde.
Het slot klikte, de deurklink werd naar beneden geduwd, de deur ging naar buiten toe open... hij deed zijn ogen open. Voor hem stond een onbekend vrouwtje van een jaar of zestig. Ze zette een tas op de grond en begon haar jas los te knopen. Hij loerde naar haar, ze keek hem in de ogen, maakte een sprongetje van schrik, greep naar haar hart en brabbelde een paar woorden in een Oost-Europese taal. Daarna veranderde haar schrik in een soort kalmte. Ze lachte en begon in het Zweeds te ratelen dat ze niet wist dat er iemand thuis zou zijn.