Hij voelde zich opeens ontzettend eenzaam en frunnikte verstrooid met zijn rechterduim aan de veiligheidspal, wat een klikkend geluid maakte. Toen hij zich realiseerde dat het geluid waarschijnlijk ver droeg, hield hij ermee op. Vanaf het dek hadden geen salvo’s meer geklonken. Jens kwam geruisloos overeind en sloop tussen de kisten door naar voren.
Plotseling begon het ergens vanuit het niets te ratelen. Een kogelregen sloeg in de kisten vlak bij hem in. Hij wierp zich op de grond en zonder na te denken stond hij net zo snel weer op, slingerde het wapen over zijn schouder naar voren en haalde de trekker over. Het wapen klikte, maar er gebeurde niets. Hij ging weer op zijn hurken zitten, vloekte binnensmonds en veranderde de positie van de veiligheidspal waar hij eerder mee had zitten spelen. Hij slaakte een zucht, besefte dat zijn kans verkeken was en dat de schutter nu zijn positie kende. Hij stond op, rende een paar meter over een open stuk tot hij in het achterste gedeelte van het schip kwam, rende nog een stukje verder en zocht dekking achter een kist. Zijn ademhaling was snel en oppervlakkig en Jens luisterde zo ingespannen dat hij na een tijdje dingen meende te horen die er niet waren. Hij keek spiedend om zich heen, zag niets en wilde al opstaan en weglopen toen een stem in het Engels achter hem fluisterde: ‘Laat je wapen vallen.’
Hij aarzelde, maar de man herhaalde de woorden en Jens legde zijn Bizon neer.
‘Met z’n hoevelen zijn jullie?’ Zijn stem klonk kortaf.
‘Ik ben alleen.’
‘Wie ben je?’
‘Een passagier op het schip...’
‘Waarom ben je gewapend?’
‘Ik heb het wapen gepakt van de dode man boven op het dek.’
‘Heb je de mannen gezien die aan boord zijn gekomen?’
‘Ja.’
‘Hoeveel waren het er?’
‘Drie. Een is doodgeschoten, de tweede is naar de brug gegaan en de derde daarna ook. Ik geloof dat ze naar achteren zijn gelopen, naar de achtersteven.’
Jens vloekte een paar keer in het Zweeds, vroeg toen aan de Engelssprekende man: ‘Er is op me geschoten. Was jij dat?’
Nu antwoordde de man in het Zweeds.
‘Nee, dat was ik niet, dat waren de anderen, wij niet.’
Jens dacht eerst dat hij het verkeerd verstaan had.
Er bewoog iets in het open gedeelte van het ruim. Jens zocht met zijn blik en draaide zich toen om naar de man. Hij was verdwenen. Jens pakte zijn wapen weer op.
5
Anders Ask, zo heette de man die Lars in opdracht van Gunilla had gebeld. Hij bleek een jolige kerel te zijn, joliger dan Lars aankon. Hij had hem ergens in de stad opgepikt en ze waren de binnenstad uit gereden in de richting van Danderyd.
Anders zat comfortabel voor in de Volvo, bekeek de microfoons die op zijn schoot lagen.
‘En wie is Lars?’
Lars wierp een korte blik op Anders.
‘Ja, wat zal ik zeggen, niets bijzonders.’
Anders hield een microfoontje tegen het licht en bekeek het kritisch.
‘Godsamme, wat een klein kutding...’ fluisterde hij voor zich uit.
Hij moest erom lachen en stopte het microfoontje terug in het schuimrubber.
‘Waar heb je hiervoor gezeten?’
‘Västerort,’ zei Lars.
‘Recherche?’
Lars keek naar Anders.
‘Nee...’
Anders wachtte of er nog meer kwam en trok zijn mondhoeken op.
‘Nee?’
Lars schoof wat ongemakkelijk heen en weer, een beginnende frons in zijn voorhoofd.
‘De uniformdienst,’ zei hij zachtjes.
Anders begon te lachen.
‘Uniformdienst. Nee maar. Ik zit hier in de auto met iemand van de uniformdienst. Dat is lang geleden! Hoe is het je in vredesnaam gelukt om bij Gunilla terecht te komen?’
‘Ze heeft me gebeld.’
‘Dat meen je niet!’ zei Anders theatraal.
Lars schudde zijn hoofd, hij ergerde zich aan Anders’ houding, waar hij geen hoogte van kreeg. Anders zette het doosje met de microfoontjes op het dashboard voor Lars neer. Lars haalde het weg en legde het op zijn schoot.
‘En jij dan? Wie ben jij?’ was Lars’ wedervraag.
‘Ik ben Anders.’
‘En wie is Anders?’
Anders Ask keek naar buiten.
‘Dat gaat je geen donder aan.’
***
Het was even over enen toen Lars Vinge op het terras aan de achterkant van Sophies huis stond en naar Anders keek die bezig was de deur open te maken; het ging er weinig discreet aan toe.
‘Terrasdeuren zijn net dikke meiden,’ zei Anders en hij moest om zijn eigen vergelijking lachen.
De deur ging open. Lars was nerveus. Anders was te luidruchtig, te onvoorzichtig. Anders zag zijn nervositeit.
‘Ben je een beetje bang, Lars?’
Hij gaf met een handgebaar aan dat Lars naar binnen kon gaan.
‘Welkom thuis, schat,’ fluisterde hij.
Ze droegen schoenbeschermers en latexhandschoenen. Lars stond in de woonkamer, hij voelde hoe zijn maag zich spande. Hij wilde weg. Anders daarentegen was de rust zelve en had de onhebbelijkheid om tijdens het werk hard te fluiten.