Jens observeerde hen vanaf zijn plaats op het dek, zag hoe de ene man met de kapitein sprak, die druk gesticuleerde op een onderdanige manier, alsof hij spijt had van iets wat hij gedaan had, alsof hij het probeerde uit te leggen. Het was een kort gesprek, de man liep weg, de ijzeren trap af.
‘Leszek!’ riep hij naar de kortharige man, terwijl hij gebaarde dat hij naar het voorste deel van het schip moest gaan. Leszek verdween.
De dieselmotoren sloegen weer aan en het schip zette langzaam weer koers naar Rotterdam. Jens begaf zich onderdeks.
De kapitein had hem verboden om tijdens de overtocht in het laadruim te komen, maar Jens peinsde er niet over om hem toestemming te vragen.
Hij brak twee kisten open, zette de wapens in elkaar en pakte ze over in twee kleinere kisten die gemakkelijker over te laden waren in de bestelauto die op de kade voor hem klaar zou staan. Bij de prijs die Jens voor het transport over de Atlantische Oceaan had betaald zat de belofte inbegrepen dat de douane het eerste uur dat ze in de haven lagen geen steekproef zou nemen. Jens wilde dat het allemaal soepel zou verlopen, dat hij snel van boord kon en de haven uit kon rijden.
Een paar uur later werd de boot de haven binnengeloodst. Jens zat boven op de brug een kop slechte koffie te drinken en een sigaret te roken. De zee was spiegelglad, de zon scheen door de nevel heen. Ergens in de verte hoorde hij mistsignalen. Kort daarna kwam de Rotterdamse haven in zicht. Die was gigantisch, alles was gigantisch. Kranen, containers, onvoorstelbaar grote schepen aan enorme havenplateaus. Jens voelde zich erg nietig toen ze tussen al dat kolossale door voeren.
Een uur later legde het schip in een afgelegen gedeelte van de haven aan met de lange kant tegen een stenen kade. Vanaf zijn plek op de brug opende de kapitein het ruim. Kranen bogen zich over de boot heen en de bemanning begon riemen en kabels te bevestigen rond de containers, die vervolgens langzaam aan land werden gehesen.
Net toen Jens zich afvroeg wanneer zijn huurauto zou opduiken, kwam er een auto over de kade aanrijden die voor het schip parkeerde. Dat kon de auto niet zijn die hij had besteld, daar was hij te klein voor. Er stapten drie mannen uit. Een was lang en breed, de andere twee waren iets kleiner. Ze beenden met snelle passen naar de boot, liepen de loopbrug over en stapten het dek op. Jens volgde hen met zijn blik vanaf zijn plaats boven op de brug. De langste van de drie liep door naar de brug, terwijl de twee anderen beneden bleven staan.
Jens zette zijn koffiekopje neer, klom naar beneden en liep over het dek langs de twee mannen. Hij groette hen – meer zoals je mensen op de golfbaan groet dan op een Vietnamees smokkelschip. Geen van de mannen groette terug. Hij ving een glimp van hen op toen hij hen passeerde. Van dichtbij zagen ze er vermoeid uit, mager, holle ogen, pokdalige huid... Het uiterlijk van een verslaafde.
Op hetzelfde moment dat Jens zijn voet op de ijzeren trap zette die naar de laadruimte leidde, hoorde hij achter zich een van de mannen zeggen: ‘Michail!’
Toen volgden er kort na elkaar drie verre knallen. Hij meende ergens een schreeuw te horen en in dezelfde microseconde volgde er een fluittoon, samen met het doffe, harde geluid van iets kleins wat met hoge snelheid vlees raakte. Puur in een reflex vloog hij de trap af naar de laadruimte. In de seconden die daarop volgden, was het volkomen stil. Alsof de schoten al het geluid uit het universum hadden weggeschoten. Hij klom een paar treden op en loerde over de rand van het ruim. Een van de mannen die hij net had gegroet lag zo te zien dood voor hem in een vreemde, onnatuurlijke houding. Jens ontwaarde een machinepistool onder zijn jack. In het tegenlicht van de zon zag hij de contouren van de man die ze Leszek noemden boven op het uitkijkplateau in een geknielde houding de andere man die over het dek rende in zijn vizier volgen. De schutter loste snel achter elkaar vier schoten vanaf zijn plaats op het plateau. De man op het dek wist dekking te zoeken tegen de wand onder de brug, de kogels ketsten af op het metaal.
Jens’ hart bonsde. Hij zag dat Leszek snel zijn wapen op zijn rug hing, zich lenig naar beneden liet glijden en uit het zicht verdween. Plotseling hoorde hij nog twee knallen. Ze kwamen van de brug en klonken als pistoolschoten. Hij zag de deur opengaan en de man die Michail heette met een rokend automatisch pistool in zijn hand naar buiten komen. Hij riep iets tegen de man beneden hem. Ze spraken in korte zinnen, Russisch. Michail liep de trap af, hij leek geen haast te hebben. Vervolgens verdwenen ze naar de achtersteven van het schip. Jens kroop snel naar de dode toe, tilde zijn jack op, pakte het machinepistool en gleed achterwaarts de trap af het ruim in en zocht snel de beschutting van de duisternis op.
De grote, koude en vochtige laadruimte stond vol met dicht op elkaar gestouwde verpakkingskisten en vrieskisten. Verderop in het ruim stonden grotere containers op elkaar gestapeld, zeven in totaal, en er hing er ook nog een boven hem in de lucht. De kranen stonden stil en het werk op de kade was gestaakt toen de schotenwisseling was begonnen. Hij vond een veilige plek, hijgde, probeerde na te denken, zich te concentreren. Maar welke kant zijn gedachten ook op gingen, hij kwam steeds uit op hetzelfde, geen van de twee groepen – de Michailgroep en de Leszekgroep – die op elkaar schoten wist wie hij was en daarom zouden ze hem hoogstwaarschijnlijk voor een vijand aanzien. Hij keek naar het wapen dat hij in zijn hand hield, het was een Bizon. Een Russisch machinepistool.