‘Dat Hector de eerste is.’
‘Waarom denk je dat?’ vroeg Gunilla.
‘Niets wijst erop dat ze na de dood van haar man nog met een man is uit geweest, maar ik zal het verder onderzoeken.’
‘Erik?’ vroeg Gunilla.
Erik was zijn nagels aan het schoonmaken met een tandenstoker.
‘Op zich niet zo interessant, de vraag is of de Spanjaard voor haar is gevallen, want in dat geval vervult ze een functie, anders is de vraag irrelevant.’
Daarna bleef het weer stil, alsof iedereen behalve Lars in gedachten verzonken was. Lars keek naar hen, kreeg plotseling het gevoel dat hij alleen in de kamer was. Gunilla was de eerste die weer wakker werd.
‘Lars, kun je mij brengen met de auto?’
***
Ze reden door het drukke lunchverkeer. Gunilla zat voorin en stiftte haar lippen, ze maakte gebruik van het spiegeltje dat in de achterkant van de zonneklep zat.
‘Wat vind jij ervan?’ vroeg ze en ze wreef haar lippen over elkaar.
‘Ik weet het niet.’
Ze deed de dop weer op de lippenstift en stopte hem in haar tas.
‘Ik zou je mening graag willen horen, Lars. Geen redenatie of argumentatie, gewoon je mening.’
Toen ze in de Sturegatan vast kwamen te zitten achter een bus, maakte hij van de gelegenheid gebruik om te tanken.
‘Ik vind het wat mager,’ zei hij.
‘Het is ook mager. Dat is het altijd, meestal hebben we niets. Dus ik vind bij deze zaak het tegenovergestelde, ik vind dat we veel hebben.’
Lars knikte.
‘Je zult wel gelijk hebben.’
Hij keek voor zich, het was druk.
‘Je hoeft het niet met me eens te zijn,’ zei ze zacht.
Lars hoestte wat, hij wilde zo graag dat ze op hem vertrouwde.
‘Ik denk dat ik meer kan, Gunilla.’
‘Wat bedoel je?’
‘Dat ik meer kan dan alleen observeren. Ik ben analytisch, ik kan veel meer aan, volgens mij. We hebben het erover gehad toen je me aannam...’
Gunilla gaf aan dat hij verderop kon stoppen.
‘Je bent belangrijk voor de groep Lars, je bent waardevol. Ik wil je steeds meer bij het werk betrekken, maar voor het zover is, moeten we iets hebben waar we mee aan de slag kunnen, en jij bent degene die daarvoor kan zorgen. Ik neem alle verantwoordelijkheid op me als er iets mis mocht gaan, maar we moeten het schaduwen intensiveren... Begrijp je wat ik bedoel?’
‘Ik geloof het wel.’
Lars vond een plekje waar hij even kon staan en reed naar de kant van de weg.
‘We zitten op het juiste spoor,’ vervolgde ze. ‘Twijfel daar niet aan, doe alles wat in je vermogen ligt om het onderzoek nog verder vooruit te helpen.’
Ze deed haar handtas dicht.
‘Ik stuur je het nummer van Anders. Hij zal je helpen. Anders is goed.’
Gunilla gaf een klopje op zijn arm, opende het portier en stapte uit.
Lars bleef achter, zijn hoofd tolde – hij had een licht euforisch gevoel over wat Gunilla net tegen hem had gezegd, over zijn waarde voor het team. Maar hij had ook weer hetzelfde gevoel van onbehagen dat hij altijd had. Gunilla zou zich niet vergissen in haar analyse van hem. Hij zou haar niet teleurstellen.
Lars stuurde de auto weer het drukke verkeer in. Zijn telefoon ging en op het schermpje stond de vraag of hij het contact Anders wilde bewaren.
***
*
***
De zee was hoog en af en toe kreeg hij een plens water over zich heen. Hij stond op de voorplecht, zag het platte vasteland in de verte. Nederland.
De motoren van het schip vielen plotseling stil, een brommend en bonkend geluid ging door het schip heen toen de stuurman het vaartuig in zijn achteruit zette. Je voelde het bijna niet, het grote schip voer nog steeds in hetzelfde tempo vooruit. Het kostte tijd om een schip van dit formaat tot stilstand te brengen. Jens keek speurend om zich heen, zocht een antwoord op de vraag waarom de kapitein zo ver uit de kust stopte.
Aan de horizon zag hij een grote open motorboot met middenconsole over de golven stuiteren en recht op het schip afkomen. Hij kneep zijn ogen tot spleetjes, probeerde een merkteken te onderscheiden dat zou verklaren wat voor boot het was, of wie hem bestuurde. Hij zag niets bijzonders, verliet zijn plaats op de voorplecht en liep over het dek naar achteren, naar de ijzeren trap die naar de brug voerde.
Jens trok de deur open. De stuurman en de kapitein dronken thee en rookten stinkende sigaretten, terwijl ze een bordspel aan het spelen waren.
‘Er komt een boot deze kant op.’
De kapitein knikte.
‘Douane? Politie?’
De kapitein schudde zijn hoofd.
‘Passagiers,’ zei hij en hij nam een slok thee.
Jens was nerveus geworden – en kennelijk was hem dat aan te zien, want de kapitein keek de stuurman aan, zei kort iets in het Vietnamees en beiden begonnen te lachen.
Er ontstonden rumoer en beweging toen de motorboot langszij kwam. Een touwladder werd neergelaten en er klommen twee mannen naar boven, de een had kort haar en was goedgetraind, de andere had donker haar en droeg een donker jack dat tot de taille reikte. De kortharige man had een stoffen sporttas bij zich. Op hetzelfde moment dat de motorboot weer loskwam van het schip en richting land voer, liep een van de mannen naar de brug. De andere, die met het korte haar, bleef beneden wachten.