Ze hield Hectors hand vast, wilde iets zeggen, wat dan ook, ze wilde geloven dat hij haar kon horen achter de muren van bewusteloosheid, wilde geloven dat hij haar hand in de zijne voelde. Na een tijdje liet ze hem los, haalde haar mobiel tevoorschijn en belde Jane. Ze hield zich met haar andere hand aan Hectors brancard vast. Jane nam slaapdronken op. Vertelde dat ze in het ziekenhuis was, dat ze daar sliep. Dat de twee mannen er nog waren. Dat er constant iemand bij Albert was, dat ze elkaar aflosten. Er had verder niemand naar Albert of naar haar gevraagd. En ze kon Sophie geruststellen met de mededeling dat het goed leek te gaan met Albert. Hij sliep rustig.
Ze kwamen de stad uit en reden naar de bergen, de dorpen, ze reden in het donker, kwamen door de plaats Ojén en doken daarna opnieuw de duisternis in. Na een uur minderden ze vaart en de ambulance stopte. Sophie hoorde portieren open- en dichtgaan, voetstappen buiten en daarna de achterdeur die door de arts werd opengetrokken, hij gebaarde dat ze uit konden stappen. Warme avondlucht kwam haar tegemoet.
Ze waren bij een oude, gerenoveerde boerderij aangekomen, een witte finca met een rood dak; er brandde licht. Op het erf stond een kleine auto, een model voor alleenstaanden, een bescheiden dingetje met smalle bandjes en dunne portieren. Er wachtte binnen iemand op hen. Een vrouw deed open.
Hector werd op de brancard naar binnen gebracht. Sophie en Sonya liepen erachteraan. De vrouw die hen ontving, onderzocht Hector snel in de hal en gebaarde dat ze hem naar de woonkamer moesten brengen. Dat was een grote ruimte met witte stenen muren, een terracottavloer, een Spaanse inrichting, eenvoudig en sober. Sophie zag ziekenhuisapparatuur, een defibrillator, twee infuusstandaarden, een beademingsapparaat en iets verderop een groot ziekenhuisbed.
Hector werd op het bed gelegd. De vrouw reed de apparatuur erheen, legde hem aan het infuus en bracht een katheter aan onder de deken. De arts en zijn verzorgers sloten het beademingsapparaat aan, praatten even met de vrouw, verlieten het huis en verdwenen in de ambulance.
De vrouw keek nog een keer naar Hector en richtte zich toen tot Sophie en Sonya.
‘Ik ben Raimunda, ik zal voor Hector zorgen. Vanaf vanavond werk ik hier. Gisteren had ik nog een baan in een particulier ziekenhuis, die heb ik vier uur geleden opgezegd toen ik werd gebeld.’
Ze praatte zacht en duidelijk.
‘Hier is het veilig. Weinig mensen weten deze plek te vinden, en dat moet zo blijven.’
Sophie keek naar Raimunda. Ze was een tengere dertiger met zwart haar dat tot onder in haar nek viel. Ze maakte een goede indruk, correct en streng. Ze kwam betrouwbaar over... loyaal.
‘Dankjewel’ fluisterde Sophie.
***
De cicaden speelden in de nacht toen Sophie haar bed opzocht.
Er klonk een brommend geluid in Sophies handtas, die op een stoel in een hoek van de kamer stond. Ze stond op en liep erheen. Het telefoontje dat ze van Jens had gekregen lichtte op onder in haar tas, tussen haar portemonnee, make-up en kassabonnen.
‘Jens?’
‘Nee, met Aron.’
‘Hector is...’
‘Ik weet alles, waar ben je nu?’
‘Op de boerderij... In de bergen.’
‘Wie zijn daar allemaal?’
‘Raimunda, Hector, Sonya en ik.’
‘Blijf waar je bent. De politie heeft Adalberto’s villa afgezet. Leszek is naar jullie onderweg.’
‘En jij?’
‘Ik kom zodra ik kan, ik word gezocht, ik moet een omweg maken.’
‘En Jens?’
‘Ik heb hem zo goed mogelijk verbonden... Het komt wel goed met hem.’
Het was stil.
‘Sophie?’
‘Ja?’
‘Wanneer we elkaar weer zien, moeten we praten.’
Hij hing op.
27
De stralen van de zon trokken langzaam over de parketvloer. Gunilla volgde ze in alle rust. Hij lag zonder deken op de grond, met opgetrokken knieën als een baby in de baarmoeder. Langzaam, heel langzaam, bewoog het licht tot over zijn schouder en trof daarna zijn kin. De weg van het licht over Lars Vinge was net een symfonie, vond ze, een stille symfonie. Ze wachtte geduldig, net als altijd. De zonnestralen trokken verder over zijn wang en raakten ten slotte zijn ene gesloten oog. Ze zag beweging achter zijn oogleden, hij slikte, deed zijn ogen open en staarde over de vloer, deed zijn ogen dicht en slikte nog eens.
‘Goedemorgen,’ fluisterde ze zacht.
Hij zag haar op de stoel zitten. Ze keek naar hem. Lars kwam half overeind, bleef op de grond zitten, slaapdronken, met een kater van de morfine en leeg als in een vacuüm.
‘Wat doe jij hier?’ vroeg hij rochelend.
‘Toen ik je belde, kreeg ik geen gehoor en ik wilde zien hoe het met je gaat.’
Hij keek haar aan met ogen vol slaap.
‘Hoe het met mij gaat?’
‘Ja?’
Lars probeerde na te denken; hoe was ze binnengekomen? Was hij vannacht gevolgd?